ECLI:NL:RBZUT:2006:AV7776

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/080079-99
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Elders
  • Van der Hooft
  • Doll
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot kwijtschelding van betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 29 maart 2006 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoek tot kwijtschelding of matiging van een betalingsverplichting werd afgewezen. De veroordeelde had op 20 september 2005 een verzoekschrift ingediend, waarin hij stelde niet in staat te zijn om de door het CJIB opgelegde voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden omvatten een aanbetaling van minimaal € 20.000,-- vóór 1 maart 2006 en de restbetaling voor 1 januari 2008. De veroordeelde gaf aan slechts € 100,-- per maand te kunnen betalen, wat ver onder de vereiste bedragen lag.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, en de rechtbank heeft in eerdere uitspraken reeds aanleiding gezien om het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de veroordeelde niet van dien aard waren dat ze tot verdere vermindering of kwijtschelding zouden moeten leiden. Bovendien was het niet aannemelijk dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, vooral niet als er een ruimere betalingstermijn zou worden geboden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde nog steeds beschikt over vermogensobjecten waarop verhaal mogelijk is. De rechtbank merkte op dat zij in de executiefase niet kan ingrijpen in afbetalingsregelingen tussen het CJIB en veroordeelden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de betalingsverplichting afgewezen, met de overweging dat de veroordeelde onvoldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie en dat hij niet had aangetoond dat hij niet meer over het wederrechtelijk verkregene beschikte.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Parketnummer: 06/080079-99
Bvs-nr. 06/32
De rechtbank heeft te beslissen op een op 20 september 2005 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen verzoekschrift ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode en woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft de procestukken bezien.
Het verzoekschrift is in het openbaar behandeld door de raadkamer op 15 maart 2006. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Motivering
1. Bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 14 augustus 2001 is aan veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van f 250.000,-- (thans:
€ 113.445,05), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 maanden hechtenis.
2. Veroordeelde heeft op 20 september 2005 een verzoekschrift ingediend, dat hij heeft aangevuld bij brief d.d. 18 januari 2006.
3. Veroordeelde heeft tijdens de behandeling aangevoerd dat hij niet kan voldoen aan de door het CJIB gestelde voorwaarden om vóór 1 maart 2006 een aanbetaling te doen van minimaal € 20.000,-- en voldoening van het overige deel van voormeld bedrag voor 1 januari 2008. Gelet op zijn huidige financiële positie is hij in staat om € 100,-- per maand te betalen.
4. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het door veroordeelde gedane verzoek. De rechtbank heeft destijds reeds aanleiding gezien het geschatte voordeel te matigen. Voor zover er thans al gesproken kan worden van gewijzigde omstandigheden, zijn deze omstandigheden niet van zodanige aard dat die tot verdere vermindering of kwijtschelding zouden moeten leiden. Voorts is het niet aannemelijk geworden, dat veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn aan de betalingsverplichting te voldoen, zeker indien er een ruimere betalingstermijn geboden zou worden.
5. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is de rechtbank voorts het volgende gebleken.
Het destijds geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel is aanzienlijk gematigd tot een bedrag dat veroordeelde in zijn werkbare leven nog zou kunnen betalen.
Tijdens de behandeling heeft veroordeelde stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken, dat hij in een slechte financiële postitie zou verkeren. Hij heeft gesteld dat hij thans geen afbetalingscapaciteit meer heeft van € 200,-- per maand, maar slechts een afbetalingscapaciteit van € 100,-- per maand. De opgave die veroordeelde heeft overgelegd is echter summier en ook zeer beperkt onderbouwd en veroordeelde heeft daaromtrent geen verdere duidelijkheid kunnen of willen verschaffen.
Gebleken is dat veroordeelde destijds een deel van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel heeft aangewend voor de aankoop van een zomerhuisje dat op naam is komen te staan van zijn ex-vriendin. Op een vraag over de hoogte van het bedrag heeft hij geen antwoord gegeven. Hij heeft meegedeeld dat hij geen actie zal ondernemen de vordering tegen zijn ex-vriendin te gelde te maken.
Voorts heeft veroordeelde aangegeven dat hij belangen heeft in een tweetal besloten vennootschappen. Hij heeft desgevraagd echter geen althans onvoldoende opening van zaken gegeven over de waarde die de belangen van die besloten vennootschappen vertegenwoordigt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat veroordeelde niet meer beschikt over het wederrechtelijk verkregene en dat bij hem geen vermogensobjecten resteren waarop verhaal mogelijk is. Voorts is niet aannemelijk geworden, dat hij in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan de betalings-verplichting te voldoen. Dat veroordeelde de hierboven bedoelde vordering om voor hem moverende redenen niet te gelde maakt blijft voor veroordeeldes eigen rekening en risico.
De rechtbank zal het verzoek voor zover dat strekt tot kwijtschelding danwel tot vermindering van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld, afwijzen.
7. De rechtbank merkt ten overvloede op dat zij in de executiefase niet kan treden in afbetalingsregelingen die worden gesloten tussen het CJIB en veroordeelden.
Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek tot kwijtschelding dan wel vermindering ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Elders, voorzitter, Van der Hooft en Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 maart 2006 en is ondertekend door het oudste lid van de raadkamer en de griffier.