ECLI:NL:RBZUT:2006:AV9081

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
76156 / KG ZA 06-46
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij en omgangsregeling bij minderjarige na overlijden moeder

In deze zaak gaat het om een minderjarige van drie jaar, wiens moeder in mei 2005 is overleden. De moeder had van rechtswege alleen het gezag over het kind, en de biologische vader heeft het kind niet erkend. Na het overlijden van de moeder heeft de oma (moederszijde) de opvoeding en verzorging van het kind op zich genomen. De kantonrechter heeft de voogdij-instelling benoemd tot voogd, vanwege een conflict tussen de oma en de biologische vader over de opvoedingssituatie. De biologische vader heeft later toestemming gekregen om het kind te erkennen, maar de rechter heeft benadrukt dat een eventuele overgang naar de vader zorgvuldig en goed voorbereid moet plaatsvinden, met een onderzoek naar de belangen van het kind.

De voogdij-instelling heeft besloten om wijzigingen in de woon- en verblijfplaats van het kind door te voeren, door de omgangsregeling met de vader uit te breiden. De voorzieningenrechter heeft echter deze uitbreiding opgeschort, omdat de voogdij-instelling geen diepgaand onderzoek heeft laten uitvoeren naar de ontwikkeling van het kind en de gevolgen van een wijziging van de verblijfplaats. Tevens is bevolen dat het kind in de gemeente van de woonplaats van de oma moet worden ingeschreven, conform de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de voogdij-instelling onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de eerdere rechterlijke beslissingen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van deze beslissingen wordt afgeweken. De vordering van de oma om de voogdij-instelling te bevelen de uitbreiding van de omgangsregeling op te schorten en het kind in te schrijven in de gemeente van de oma is toegewezen, met een dwangsom voor het geval de voogdij-instelling in gebreke blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel
Afdeling Familie
Uitspraak: 30 maart 2006
Kort gedingnummer: 76156 / KG ZA 06-46
V O N N I S in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: mr. M.L.J. Wekking,
tegen
Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
zetelende te Arnhem, vestiging Apeldoorn,
gedaagde partij.
Partijen zullen hierna mede de oma respectievelijk de voogdij-instelling genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- de brief met bijlagen van 1 maart 2006;
- de dagvaarding van 6 maart 2006;
- de brief met bijlagen van 7 maart 2006 van mw. E.A.J. Dirx namens voornoemde voogdij-instelling;
- de brief van 14 maart 2006 van mr. S.P. ter Linden, advocate te Apeldoorn;
- de fax met bijlagen van 20 maart 2006 van de voogdij-instelling;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 22 maart 2006.
2. De vaststaande feiten
2.1 Op [geboortedatum] is te [geboorteplaats] geboren: [minderjarige], als dochter van [moeder].
2.2 Op [datum overlijden] is [moeder] te [plaats van overlijden] overleden.
De minderjarige verblijft sedert het overlijden van haar moeder overwegend bij oma (moederszijde) voornoemd.
2.3 Bij beschikking van de rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn, van 12 december 2005 is de voogdij-instelling belast met de voogdij over voornoemde minderjarige.
2.4 Oma heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking bij het gerechtshof Arnhem en verzocht deze beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, haar te belasten met de voogdij over [minderjarige].
2.5 Bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 12 januari 2006 is aan [vader] toestemming verleend tot de erkenning van [minderjarige] en de ambtenaar van de Burgerlijke stand van de gemeente [plaats] gelast het register van de Burgerlijke Stand van die gemeente aan te vullen met een akte van erkenning van [minderjarige], als dochter van [moeder], door [vader] voornoemd.
2.6 Bij brief van 19 januari 2006 heeft de voogdij-instelling oma bericht dat zij ondanks de huidige persoonlijke situatie van oma toch wijzigingen in [minderjarige]’s woon- en verblijfplaats gaat inzetten. In een bijlage staat beschreven wat de overwegingen zijn om [minderjarige] bij haar vader te gaan laten wonen en hoe dit zal worden opgebouwd.
3.De vordering
3.1Oma vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de voogdij-instelling zal bevelen om 24 uur na betekening van dit vonnis de uitbreiding van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader op te schorten in afwachting van de resultaten van een gedegen onderzoek naar de belangen van [minderjarige] bij een wijziging van haar hoofdverblijfplaats;
b. de voogdij-instelling zal bevelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis (...) te bewerkstelligen dat [minderjarige] in de gemeente [plaats] wordt ingeschreven en ingeschreven (g)ehouden totdat eventueel uit gedegen onderzoek blijkt dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] is;
c. binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de voogdij-instelling zal veroordelen om integraal de door de voogdij-instelling (uit hoofde van de Algemene Nabestaandenwet) ontvangen ANW-uitkering door te betalen aan oma tot het moment dat oma niet meer de feitelijke verzorging van [minderjarige] (heeft);
d. alles op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of dagdeel dat de voogdij-instelling nalatig is om aan het gevorderde onder a) en b) te voldoen.
3.2 Oma baseert haar vordering op de vaststaande feiten en stelt voorts dat zij het niet eens is met de door de voogd omschreven uitbreiding van de omgangsregeling met de vader. Daartoe voert zij aan dat de kantonrechter in zijn beschikking uitdrukkelijk heeft overwogen dat meer onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheden die de vader kan bieden waar het betreft de opvoeding en verzorging van [minderjarige] en wat de gevolgen zullen zijn van weer een verhuizing van [minderjarige], die zich inmiddels heeft gehecht aan oma en de kinderen van oma als broers en zussen beschouwt. Vervolgens heeft de rechtbank in haar beschikking nog eens overwogen dat erkenning nog niet zonder meer met zich meebrengt dat de vader op termijn met de verzorging en opvoeding belast zal worden. Of dat in het belang van [minderjarige] is, dient met de tijd op zichzelf beoordeeld te worden en zo nodig nadat er een nader onderzoek is gedaan naar haar belangen op dit punt. Hieruit moet worden geconcludeerd dat beide rechterlijke instanties van oordeel zijn dat de vader op grond van de wet weliswaar een voorkeurspositie heeft, maar dat er onderzoek gedaan moet worden naar wat de gevolgen zijn van een wijziging van de verblijfplaats voor [minderjarige].
De voogdij-instelling heeft niettemin vervolgens alleen gekeken naar praktische zaken die de vader met het oog op de overkomst van [minderjarige] geregeld heeft, maar niet naar wat een verhuizing voor [minderjarige] betekent. [minderjarige] heeft gedurende praktisch haar hele leven oma als verzorgende gekend en maakt deel uit van haar gezin. Indien zij bij de vader gaat wonen moet zij naar een heel ander deel van het land verhuizen en onder meer een nieuwe start maken op een andere peuterspeelzaal. Niet uit te sluiten is dat [minderjarige] een hechtingsstoornis gaat ontwikkelen, gezien de vele veranderingen in haar jonge leven.
Bij brief van 31 januari 2006 heeft oma via haar advocaat de gezinsvoogdij-instelling daarom gesommeerd de uitbreiding van de omgangsregeling te staken, onder handhaving van de gebruikelijke omgangsregeling en het achterwege laten van de overschrijving van [minderjarige] van de gemeente [plaats] naar de gemeente [plaats].
Via de Sociale Verzekeringsbank heeft zij inmiddels vernomen dat [minderjarige] in [plaats] is ingeschreven door de vader zonder overleg met haar, maar kennelijk met toestemming van de voogdij-instelling. Dit heeft consequenties ten aanzien van de kinderbijslag die oma ten behoeve van [minderjarige] tot nu toe ontving. Afhankelijk van het gedegen onderzoek dat eerst dient plaats te vinden, kan altijd nog worden overgegaan tot het inschrijven van [minderjarige] in [plaats].
Bij brief van 6 februari 2006 heeft de gezinsvoogdij-instelling haar evenwel bericht dat de uitbreiding van de omgangsregeling overeenkomstig het plan zoals omschreven in de brief met bijlage van 19 januari 2006 zal worden voortgezet.
3.3 Verder voert oma aan dat zij na het overlijden van de moeder een ANW-uitkering ten behoeve van [minderjarige] heeft aangevraagd en deze ook heeft ontvangen. Sedert september 2005 ontvangt de voogdij-instelling deze uitkering en weigert deze door te betalen aan oma. Nu in casu [minderjarige] door haar wordt verzorgd, heeft zij recht op de wezenuitkering. Zij heeft ook belang bij deze uitkering, omdat zij deze nodig heeft om de opvoeding en verzorging redelijkerwijs te bekostigen. Zij draagt thans de volledige kosten van de verzorging en opvoeding. Bij schrijven van 27 januari 2006 heeft de procureur van oma de gezinsvoogdij-instelling nogmaals verzocht de uitkering aan oma door te betalen.
Met betrekking tot de ANW-uitkering heeft de gezinsvoogdij-instelling bij brief van 7 februari 2006 laten weten dat het mogelijk is dat in verband met de toestemming tot erkenning, waardoor [minderjarige] geen wees maar een halfwees is, door de Sociale Verzekeringsbank de uitkering (deels) teruggevorderd gaat worden. Zij wil de beslissing hieromtrent van de Sociale Verzekeringsbank afwachten.
Tegen de door de rechtbank verleende toestemming tot erkenning zal namens haar hoger beroep worden ingesteld. Dit heeft tot gevolg dat de beschikking nog niet onherroepelijk zal worden en een eventuele terugvordering, voor zover daartoe al wordt overgegaan, uitgesteld wordt, nu de erkenning kan pas worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand vanaf het moment dat de beschikking daaromtrent onherroepelijk is geworden.
3.4 Tot slot stelt oma dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen. Wanneer de omgangsregeling reeds is uitgebreid voor de aanvang van een onderzoek naar het belang van [minderjarige], dan zal dit grote invloed hebben op de conclusies van dit onderzoek. Tweemaal een wijziging van de hoofdverblijfplaats (in verband met een eventuele terugplaatsing bij haar) in een korte periode zal niet in het belang van [minderjarige] zijn.
4.Het verweer
De voogdij-instelling voert verweer tegen de vorderingen van oma.
4.1 De voogdij-instelling voert aan dat [minderjarige] de eerste twee jaren van haar leven toen de moeder nog leefde, gedurende circa driekwart jaar niet bij oma heeft gewoond. Tussen [minderjarige] en de vader was toen reeds niet alleen gedurende ieder weekeinde sprake van omgang, maar [minderjarige] verbleef daarnaast ook met regelmaat vaker bij de vader.
Er is inmiddels onderzoek gedaan naar de belangen van [minderjarige]. Het is in haar belang dat zij nu zij reeds één ouder heeft verloren, bij de andere ouder op kan groeien.
Een ouderschapstest bestaat niet, onderzoek kan zich uitsluitend richten op de (on)mogelijkheden, de (on)pedagogische kwaliteiten en de sociaal-economische gegevens van de ouder, in combinatie met wetenschappelijk onderzoek omtrent hechting en multidisciplinair overleg over de belangen van [minderjarige].
Uit nader onderzoek blijkt dat de vader niet verstandelijk gehandicapt is, geen psychiatrische problematiek heeft, niet verslaafd is (geweest), niet crimineel is (geweest) en geen traumatische jeugd heeft gehad of zelf slachtoffer van enig ernstig delict is geweest. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de vader [minderjarige] blootstelt aan risico’s die haar ontwikkeling of leven geestelijk of lichamelijk bedreigen. De vader heeft voorts logische, doordachte en realistische ideeën over hoe hij denkt praktisch invulling te kunnen geven aan een 7x24 uur vaderrol en hij kan een beroep op derden doen om oplossingen voor onbekende situaties te vinden.
Met betrekking tot de hechting is geconstateerd dat [minderjarige] aan zowel oma als vader gehecht is. In haar eerste levensjaar heeft zij zich volgens een positieve en normale ontwikkeling aan haar moeder en andere personen kunnen hechten. Vast wonen bij hetzij oma hetzij de vader leidt naar alle waarschijnlijkheid niet tot een hechtingsstoornis. De eerste drie levensjaren bepalen de gehele hechting van kinderen, daarom is het in die context van belang niet te lang te wachten met het vestigen bij oma of vader.
Zij wil op grond van vorenstaande de uitbreiding van de omgangsregeling in stand laten.
4.2 Met betrekking tot de inschrijving van [minderjarige] in de gemeente [plaats] stelt zij dat [minderjarige] sinds eind januari 2006 het merendeel van de tijd verblijft in [plaats], te weten van donderdagochtend tot zondagavond.
4.3 De uitbetaling van de ANW-uitkering aan de voogdij-instelling is bij wet vastgesteld. Oma wordt hierover geïnformeerd door de juridische afdeling van de voogdij-instelling. Oma krijgt van de voogdij-instelling de kosten van de peuterspeelzaal nu vergoed.
5. De beoordeling
5.1 Indien in kort geding moet worden beslist nadat de bodemrechter reeds een beslissing in de hoofdzaak heeft gegeven, dient het kort geding-vonnis in beginsel te worden afgestemd op het oordeel van de bodemrechter zonder daarbij de kans van slagen van een daartegen ingediend rechtsmiddel te betrekken. (HR 19 mei 2000, NJ 2001/407)
5.2 Weliswaar betreft het in dit geval geen beslissingen waarvan de voogdij-instelling afwijkt, maar overwegingen waarin de bodemrechter waarschuwt niet al te hard van stapel te lopen bij het geven van een vervolg aan zijn nog niet onherroepelijke beslissingen, waarbij voor de vervolgstappen slechts de deur werd opengezet.
In de beschikking van de kantonrechter van 12 december 2005 is overwogen dat meer onderzoek zal moeten worden gedaan naar onder meer de situatie van de vader en de gevolgen van een verhuizing voor [minderjarige], alvorens een beslissing omtrent de opvoedingssituatie van [minderjarige] kan worden genomen. Vanwege de strijd hierover tussen oma en de vader en het feit dat de voogdij-instelling al geruime tijd bemoeienis heeft met [minderjarige], heeft de kantonrechter de voogdij-instelling met de voogdij over [minderjarige] belast.
In de beschikking van de rechtbank van 12 januari 2006 is overwogen dat erkenning niet zonder meer met zich brengt dat de vader op termijn met de verzorging en opvoeding van [minderjarige] belast zal worden. Of dat in het belang van [minderjarige] is, dient mettertijd op zichzelf beoordeeld te worden en nadat er een nader onderzoek is gedaan naar haar belangen daarbij.
5.3 De wetgever hanteert als uitgangspunt dat een kind in beginsel door de ouder(s) wordt verzorgd en opgevoed, tenzij gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind daarmee zouden worden verwaarloosd. Deze voorkeur kan onder meer worden afgeleid uit de inhoud van artikel 1:253h van het Burgerlijk Wetboek.
De kantonrechter en de rechter hebben in voormelde beschikking in dat kader overwogen dat een overgang zeer zorgvuldig en goed voorbereid dient te geschieden. Daartoe dient eerst een onderzoek te worden verricht naar de belangen van [minderjarige] en op welke wijze een overgang zo geruisloos mogelijk kan plaats vinden.
5.4 De voogd heeft een in februari 2006 opgesteld hulpverleningsplan in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat er vlak voor de erkenning een plan van aanpak inzake opbouw van de omgangsregeling met vader is opgesteld. Gesteld wordt dat de vader zijn verantwoordelijkheden, rol, taken en liefde voor zijn kind op zich neemt door zijn vaderrol te vervullen. Er zijn geen signalen om aan te nemen dat de vader daar in plaats van twee of drie dagen in de week niet de hele week toe in staat zal zijn. Hij zal ambulante opvoedingsondersteuning krijgen voor onvoorziene vragen of situaties. Tot april blijft [minderjarige] naar de peuterspeelzaal in [plaats] gaan, daarna start zij in de woonplaats van de vader. [minderjarige] lijkt zich soepel in te voegen in de geleidelijk overgang naar meer verblijf bij de vader. Op beide woonplekken is er aandacht en zorg voor [minderjarige].
5.5 De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de voogdij-instelling sedert de procedure omtrent vervangende toestemming tot erkenning voortvarend aan de slag is gegaan met de overgang naar de vader. Gelet op de voorkeur van de wetgever zijn de ondernomen stappen begrijpelijk. De kantonrechter en de rechter hebben echter in voormelde beschikkingen overwogen dat de overgang naar de vader niet eerder kan plaats vinden dan na voorafgaand diepgaand onderzoek toegespitst op de belangen van [minderjarige]. Gebleken is dat de voogdij-instelling voormelde punten zelf inhoudelijk heeft beoordeeld, maar een diepgaand onderzoek naar de ontwikkeling van [minderjarige] en de betekenis van een wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] door een deskundige niet heeft laten uitvoeren. Daarom zal de voorzieningenrechter het gevorderde bevel aan de voogdij-instelling geven om 24 uur na betekening van dit vonnis de uitbreiding van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader op te schorten in afwachting van de resultaten van een gedegen onderzoek naar de belangen van [minderjarige] bij een wijziging van haar hoofdverblijfplaats.
De oma heeft een onweersproken spoedeisend belang en de voogdij-instelling heeft onvoldoende uitvoering gegeven aan hetgeen in de eerder genoemde beschikkingen is overwogen. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van hetgeen in deze beschikkingen is overwogen .
5.6 Ter terechtzitting is gebleken dat op dit moment als hoofdregel geldt dat [minderjarige] van donderdag 12.00 uur tot zondag 17.00 bij de vader verblijft. In de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBAP) wordt onder woonadres verstaan: het adres waar betrokkene woont, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. Nu de uitbreiding van de omgangsregeling met de vader zal worden stopgezet en er eerst onderzoek zal moeten worden verricht, is de verwachting dat [minderjarige] vaker bij oma zal overnachten. Het gevorderde bevel aan de voogdij-instelling om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat [minderjarige] in de gemeente [plaats] wordt ingeschreven en ingeschreven gehouden totdat eventueel uit gedegen onderzoek blijkt dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] is, zal daarom in overeenstemming met hetgeen voormelde Wet GBAP hierover voorschrijft, eveneens worden toegewezen.
5.7 Blijkens artikel 26 van de ANW komt het recht op een wezenuitkering het kind toe, in dit geval [minderjarige]. Nu de voogdij-instelling met de voogdij over haar is belast, is het juist dat deze uitkering is uitbetaald aan de instelling. Omdat oma de opvoeding en verzorging van [minderjarige] op zich heeft genomen, ligt het voor de hand dat de kosten die daaraan zijn verbonden, aan haar worden vergoed vanuit die wezenuitkering.
Ter zitting heeft de voogdij-instelling meegedeeld dat de wezenuitkering is omgezet in een halfwezenuitkering en per 1 februari 2006 is gestopt. Zij zal een afschrift van de beschikking aan mr. Wekking sturen, opdat oma kan onderzoeken of zij als belanghebbende beroep wenst in te stellen tegen deze beslissing.
De voogdij-instelling is voornemens, zodra de hoogte van de uitkering definitief vast staat, oma een voorstel te doen omtrent het doorbetalen van een deel van de uitkering. De kosten van de peuterspeelzaal zijn met vele maanden vertraging aan oma vergoed. De voogdij-instelling zal zich nu inspannen om voor 14 april 2006 een concreet voorstel aan oma te doen. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn, zal zij zich hierover verstaan met oma.
Gelet op de beperkte financiële middelen die oma tot haar beschikking heeft, mag volgens de voorzieningenrechter van de voogdij-instelling verwacht worden dat zij oma alle kosten aangaande [minderjarige], waaronder voor voeding en kleding vergoedt. Hierbij kan aansluiting gezocht worden bij de vergoedingen die de (gezins)voogdij-instelling op de gebruikelijke wijze betaalt aan pleegouders. De gebruikelijke vergoedingen die worden gehanteerd in de pleegzorg kunnen eventueel weer verminderd worden met de bedragen ter zake kinderbijslag die oma reeds heeft ontvangen.
Gelet op vorenstaande en de gemaakte afspraken, waardoor er niet langer sprake is van een spoedeisend belang, zal de vordering van oma dat de voogdij-instelling de ontvangen ANW-uitkering integraal aan haar zal doorbetalen, worden afgewezen.
5.8 De door oma gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt tot een bedrag van € 100,-- per dag of resterend dagdeel en er zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen worden verbonden. De hoogte van zowel de dwangsom als het maximum staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
5.9 In het feit dat partijen over en weer deels in het ongelijk zullen worden gesteld, wordt aanleiding gevonden de proceskosten tussen partijen te compenseren als na te melden.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
6.1 beveelt de voogdij-instelling om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, de uitbreiding van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader op te schorten in afwachting van de resultaten van een diepgaand en toegespitst onderzoek naar de belangen van [minderjarige] bij een wijziging van haar hoofdverblijfplaats;
6.2 beveelt de voogdij-instelling om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te bewerkstelligen dat [minderjarige] in de gemeente [plaats] wordt ingeschreven en ingeschreven gehouden, zolang zij daar het merendeel van de tijd verblijft;
6.3 veroordeelt de voogdij-instelling om aan oma te betalen een dwangsom groot € 100,--(zegge: éénhonderd euro) voor iedere dag of resterend dagdeel dat de instelling in gebreke blijft aan een der bevelen onder 6.1 en 6.2 van dit vonnis te voldoen, tot een maximum van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro);
6.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5 compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
6.6 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
conc.: KB