ECLI:NL:RBZUT:2006:AW8068

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/035519-04 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Harreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van ontnemingsmaatregel wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit illegale handel in stierensperma

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 3 april 2006 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een maatschap die betrokken was bij de illegale handel in stierensperma. De vordering van het Openbaar Ministerie strekte tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat in de periode van 1 januari 2002 tot 14 juli 2004 was verkregen. De economische politierechter heeft vastgesteld dat het netto wederrechtelijk verkregen voordeel van de maatschap in deze periode € 50.000,-- bedroeg. De maatschap had verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering, waarbij werd gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet bepaalbaar was en dat de financiële resultaten van de maatschap onvoldoende waren voor het levensonderhoud van de maten en hun gezinnen.

De rechter heeft het verweer van de maatschap verworpen en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechter heeft daarbij rekening gehouden met de financiële situatie van de maatschap en de investeringen die voor 1 juli 2001 waren gedaan, die door wijziging van de regelgeving weinig of geen legaal rendement meer konden opleveren. Uiteindelijk heeft de rechter besloten de ontnemingsmaatregel te matigen tot € 40.000,--, rekening houdend met de omstandigheden van de maatschap en de noodzaak om de ontnemingsmaatregel in verhouding te houden tot de financiële draagkracht van de veroordeelde.

De uitspraak is gedaan door mr. M. van Harreveld, economische politierechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op dezelfde datum. De beslissing is een belangrijke uitspraak in het kader van ontnemingsprocedures en de beoordeling van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Economische politierechter
Parketnummer 06/035519-04 (ontneming)
Uitspraak: 3 april 2006
Tegenspraak
VERKORT VONNIS
Gezien de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Straf-recht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen:
Maatschap [naam],
gevestigd te [postcode en woonplaats], [adres].
Procedure
1.1 De vordering hangt samen met de bij de economische politierechter in deze rechtbank onder bovenvermeld parketnummer gediend hebbende strafzaak, waarin de maatschap wegens de aan haar ten laste gelegde strafbare feiten laatstelijk is veroordeeld bij arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 6 februari 2006 en terzake waarvan het door de maatschap ingestelde cassatieberoep nog lopende is.
1.2 De vordering is door de economische politierechter behandeld ter terechtzitting van 13 december 2004 en 20 maart 2006 met dien verstande dat eerstbedoelde behandeling inhoudelijk zeer beperkt is gebleven vanwege de beslissing het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen ten behoeve van voorbereidend schriftelijk debat tussen de officier van justitie en de raadsman van de maatschap met inachtneming van de (als voorgedragen beschouwde) mede op de ontneming betrekking hebbende pleitnotitie, welke door de raadsman ter terechtzitting zowel in de strafzaak als in de ontnemingsprocedure werd overgelegd.
1.3 Tot het op de ontneming betrekking hebbende dossier behoren naast het strafdossier en voormeld arrest onder meer de processen-verbaal betreffende het onderzoek ter terechtzitting, de op beide terechtzittingen door de raadsman overgelegde pleitnotities met bijlagen, het financieel rapport met bijlagen d.d. 11 november 2004 en het aanvullende financieel rapport d.d. 31 augustus 2005, beide opgemaakt door de aan de Algemene Inspectiedienst verbonden buitengewone opsporingsambtenaren [naam], financieel rechercheur, en [naam], forensisch accountant.
Ontvankelijkheid
2.1 Voor het (zich hier voordoende) geval, dat in de strafzaak het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie mocht worden verworpen, heeft de raadsman namens de maatschap de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsprocedure bestreden met een beroep op schending van het vertrouwensbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel.
2.2 De economische politierechter verwerpt dit verweer omdat de onderbouwing daarvan -nog daargelaten dat deze niet aannemelijk is geworden - niet kan leiden tot de daaraan verbonden conclusies bij een eigenstandige positie als in het Nederlandse rechtsbestel aan het Openbaar Ministerie is toegekend.
2.3 Mede gelet op hetgeen blijkens de stukken in de strafzaak omtrent de ontvankelijkheid is aangevoerd en beslist, overweegt de economische politierechter ambtshalve dat hem ook overigens niet is gebleken van gronden die tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie zouden dienen te leiden, waarbij nog opmerking verdient dat de bij voormeld arrest gegeven beslissingen omtrent (de gevolgen van) verjaring formeel en materieel niet van belang zijn voor de onderhavige procedure.
Inhoudelijke beoordeling
3.1 De vordering strekt tot oplegging van de ontnemingsmaatregel tot een bedrag van € 70.000,--. Blijkens voormeld financieel rapport is het door de maatschap in de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2004 wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op totaal € 64.222.55 netto en is zodanig voordeel over de periode van 1 januari 2004 tot 14 juli 2004 berekend op € 4.705,--
Namens de maatschap is door de raadsman (subsidiair) geconcludeerd tot afwijzing van de vordering althans matiging van het ontnemingsbedrag tot nihil, in welk verband is aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet bepaalbaar is althans netto hooguit (60% van) € 2915,24 beloopt, alsmede dat de financiële resultaten van de maatschap nauwelijks toereikend zijn voor het levensonderhoud van de twee maten en hun gezinnen.
3.2 Gelet op het onderzoek kan worden vastgesteld dat de maatschap in voormelde periode wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit de baten van de strafbare feiten waarvoor zij is veroordeeld en uit de baten van soortgelijke feiten, die zij buiten de bewezen verklaarde periodes kennelijk heeft begaan tussen 1 januari 2002 en 14 juli 2004.
De economische politierechter verwerpt in dit verband het verweer betreffende het voor 1 juli 2001 gewonnen en (mogelijk) eerst na 1 januari 2002 verhandelde sperma, nu dit verweer er aan voorbij ziet dat legale verhandeling na genoemde data voor de maatschap niet meer mogelijk was,
3.1 Op grond van aan de processtukken ontleende wettige bewijsmiddelen en gelet op zijn onderzoek schat de economische politierechter het in de periode van 1 januari 2002 tot 14 juli 2004 door de maatschap wederrechterlijk verkregen voordeel op netto € 50.000,-- , volgens onderstaande specificatie:
bruto voordeel 2002/2003 : € 88.559,55
Af: “inseminatiekosten”€ 16.163 + € 378,-- = € 16541,--
vervoerskosten € 10000,--
voerkosten € 1898,--
water, strooisel € 1460,--
verzorging/arbeid € 7300,--
afschrijvingen, verkoopkosten € 2801,--
Totaal: € 40000,--
Netto: € 48559,55
Bij: netto voordeel 2004: € 1440,45
Totaal: € 50000,--
Ter toelichting wordt het volgende overwogen:
- voormelde bijtelling ad € 378,-- vindt steun in de stukken en is door de officier van justitie niet betwist.
- aannemelijk is dat de in het financieel rapport vermelde vervoerskosten ( voor 2003) te laag zijn begroot, echter niet in zodanige mate dat de namens de maatschap verlangde correctie volledig op zijn plaats zou zijn.
- naar het oordeel van de economische politierechter staan de in 2002/2003 gemaakte kosten voor het in goede conditie houden van de stier in voldoende direct verband met de in deze periode gepleegde strafbare feiten, zodat zij aftrekbaar zijn bij de voordeelberekening.
Het tegenargument, dat de spermawinning tevens geschiedde voor inseminatie van eigen rundvee, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel noch voor enige correctie, nu uit de stukken en het onderzoek duidelijk naar voren is gekomen, dat dit deel van de spermawinning van volstrekt ondergeschikte betekenis was en niet de aanleiding vormde om in de stier te (blijven) investeren, zoals de maatschap kennelijk heeft gedaan.
- aangaande de overige namens de maatschap voor aftrek opgevoerde kostenposten moet gelden, dat hier een voldoende direct verband als vorenbedoeld ontbreekt, behoudens voor zover deze posten zouden kunnen worden aangemerkt als op 2002/2003 drukkende afschrijvings- en/of andere verkoopkosten dan vervoerskosten.
Nu aannemelijk is dat van dergelijke kosten in zekere mate sprake is geweest, zijn deze, bij gebreke van houvast gevende informatie, naar billijkheid begroot als voormeld.
- nu aangaande 2004 geen financieel onderzoek is gedaan en het bewijsmateriaal niet alleen beperkt en vaag, maar bovendien ter terechtzitting betwist is, bestaat aanleiding voor een van het financieel rapport afwijkende lage en veilige schatting als bovenvermeld.
4 Naar het oordeel van de economische politierechter bestaat aanleiding het bedrag van de op te leggen maatregel beperkt te matigen tot € 40.000,--. Daarbij is in aanmerking genomen, dat het bedrijfsresultaat van de maatschap in 2004 zeer mager was en voorts dat reeds in de periode voor 1 juli 2001 ten behoeve van de winning en verhandeling van stiersperma investeringen zijn gedaan, die door wijziging van de regelgeving vanaf genoemde datum weinig of geen legaal rendement meer konden opleveren.
Anderzijds is daarbij in aanmerking genomen, dat recente en volledige financiële informatie omtrent de twee maten ontbreekt, dat er in de vermogenssfeer wel ruimte lijkt voor de financiering van aflossingen, dat deze desnodig over een lange periode kunnen worden uitgesmeerd en zullen moeten leiden tot verzachtende fiscale correcties/aanpassingen en dat uiteindelijk de in artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vermelde regeling nog uitkomst kan bieden.
BESLISSING:
Legt aan veroordeelde de verplichting op, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aan de Staat te betalen:
€ 40.000,-- (veertigduizend euro).
Deze beslissing is gegeven door mr. Van Harreveld, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de economische politierechter van 3 april 2006.