RECHTBANK ZUTPHEN
economische politierechter
parketnummer: 06/923141-05
datum uitspraak.: 29 mei 2006
tegenspraak - dnip
VERKORT SCHRIFTELIJK VONNIS
In de zaak tegen:
De besloten vennootschap:
Breustedt H.Fr.H. Chemie B.V.,
gevestigd te 7332 BL Apeldoorn, Curaçao 3;
ter terechtzitting vertegenwoordigd door de directrice van de rechtspersoon:
[vertegenwoordigster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 mei 2006.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting zijn de volgende beslissingen gegeven:
- De economische poliiterechter zal op maandag 29 mei 2006 te 13.30 uur schriftelijk vonnis wijzen.
Geldigheid van de dagvaarding
De economische politierechter is van oordeel, dat de tenlastelegging onder 2 en 3 geen opgave van een feit behelst en derhalve niet voldoet aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde rechtspersoon wordt tenlastegelegd dat
1. zij op of omstreeks 4 juli 2005 in de gemeente Apeldoorn, terwijl aan verdachte door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Apeldoorn bij besluit van 26 oktober 2001 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel Curaçao 3, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AD, nummer 1394, oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en/of overslaan van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen, zijnde een inrichting genoemd in categorie 5.1 van Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting genoemd in Bijlage I van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers:
-werden in een buitenopslag nabij de erfafscheiding met Kamps coating (nabij de zoutloods), 28 (IBC) vaten (van elk 1000 liter) gevaarlijke stoffen (met de aanduiding WMS irriterend) bewaard, terwijl de buitenopslag op ongeveer 1,5 meter, in ieder geval minder dan 5 meter van de erfafscheiding was gelegen (voorschrift 9.5.1),
-vond de opslag van brandbaar materiaal (pallets) plaats in de onmiddellijke nabijheid, in ieder geval niet ten minste 10 meter verwijderd van de opslag van 70, in elk geval een aantal vaten (met elk een inhoud van 25 liter) met gevaarlijke stoffen (met WMS aanduiding corrosief) (voorschrift 9.2.1),
-hadden de binnen de inrichting werkzame personen geen schriftelijke instructies ontvangen, die erop gericht zijn gedragingen uit te sluiten die tot gevolg hebben dat de inrichting in strijd met de vergunning in werking is (voorschrift 1.1.1), (parketnummer 923141/05); art 18.18 Wet milieubeheer
2. art 18.18 Wet milieubeheer
3. art 8.1 lid 1 ahf/ond a Wet milieubeheer
art 8.1 lid 1 ahf/ond b Wet milieubeheer
art 8.1 lid 1 ahf/ond c Wet milieubeheer
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Bespreking van de verweren
Ten aanzien van feit 1, eerste gedachtestreepje, wordt namens de rechtspersoon aangevoerd dat hier geen sprake is van opslag, zoals tenlastegelegd, maar van overslag van lege IBC-vaten (met de aanduiding WMS irriterend) immers de vaten waren slechts een etmaal op het bedrijf aanwezig.
De economische politierechter overweegt als volgt. In de bijlage behorende bij het besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer, wordt een onderscheid gemaakt tussen opslag en overslag. De betreffende tekst van de bijlage luidt: “ 2.2.8. Indien gevaarlijke stoffen en brandbare vloeistoffen in emballage korter dan 48 uur binnen de inrichting verblijven, worden deze overgeslagen in een speciaal daarvoor ingericht overslag- of laad- en losgedeelte.” De tekst van het besluit ligt ten grondslag aan richtlijn PGS 15 (pag. 17), die de richtlijn CPR 15-2 vervangt, welke weer ten grondslag ligt aan de voorschriften van de vergunning van verdachte (zie bijlage 4 in het dossier). Nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de vaten langer dan 48 uur op het bedrijf verbleven, kan niet blijken dat er sprake was van opslag, zoals tenlastegelegd, zodat verdachte van dit onderdeel vrijgesproken dient te worden.
Ten aanzien van feit 1, tweede gedachtestreepje, wordt door de vertegenwoordigster van de rechtspersoon aangevoerd dat zij voor een dilemma gesteld wordt. Enerzijds heeft de rechtspersoon zich met de plaatsbepaling van de pallets te houden aan de wet en de voorschriften van de vergunningen, anderzijds wordt zij door de verzekeringsmaatschappij gedwongen zich te houden aan de polisvoorwaarden van de brandverzekering, omdat zij anders bij een calamiteit niet tot uitbetaling overgaat. In verband met een mogelijke gevaarzetting wordt door elke instantie een andere plaats aangewezen voor de opslag van de pallets. Hieraan kan de rechtspersoon onmogelijk voldoen.
De economisch politierechter is van oordeel dat dit verweer geen doel treft, aangezien uit de stukken (in het bijzonder bijlage 4) niet blijkt dat verdachte bij de gemeente Apeldoorn, de vergunningverlenende instantie, bezwaar heeft gemaakt tegen het betreffende voorschrift 9.2.1.
Ten aanzien van feit 1, derde gedachtestreepje, wordt namens verdachte ontkend dat de binnen de inrichting werkzame personen geen schriftelijke instructie zouden hebben ontvangen. Alle werknemers ontvangen bij indiensttreding de instructies.
De vertegenwoordigster stelt dat zij het onbegrijpelijk vindt, dat de schriftelijke instructies, welke al vanaf 1999 ongewijzigd in de milieuvergunning staan en tot nu toe goed bevonden waren, kennelijk volgens de gemeente nu ineens -zonder overleg vooraf- moeten veranderen.
Dit verweer vindt, aldus de economisch politierechter, zijn weerlegging in hetgeen verbalisanten relateren op pag. 5 van het proces-verbaal.
Naar het oordeel van de economische politierechter is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, onder feit 1, eerste gedachtestreepje, heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de economische politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, onder feit 1, tweede en derde gedachtestreepje, heeft begaan, te weten dat:
1. zij op 4 juli 2005 in de gemeente Apeldoorn, terwijl aan verdachte door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Apeldoorn bij besluit van 26 oktober 2001 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel Curaçao 3, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AD, nummer 1394, oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en/of overslaan van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen, zijnde een inrichting genoemd in categorie 5.1 van Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting genoemd in Bijlage I van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers:
-vond de opslag van brandbaar materiaal (pallets) plaats in de onmiddellijke nabijheid, in ieder geval niet ten minste 10 meter verwijderd van de opslag van 70, in elk geval een aantal vaten (met elk een inhoud van 25 liter) met gevaarlijke stoffen (met WMS aanduiding corrosief) (voorschrift 9.2.1),
-hadden de binnen de inrichting werkzame personen geen schriftelijke instructies ontvangen, die erop gericht zijn gedragingen uit te sluiten die tot gevolg hebben dat de inrichting in strijd met de vergunning in werking is (voorschrift 1.1.1).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1: overtreding van een voorschrift bij of krachtens artikel 18.18 Wet milieubeheer, opzettelijk meermalen begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aanne-melijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
De economische politierechter acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waar-onder dit is begaan, mede gelet op de financiële situatie van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onder-zoek ter terechtzitting is gebleken.
De economische politierechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 23 december 2005 reeds eerder ter zake economische overtredingen met justitie in aanraking is geweest.
De na te melden geldboete is lager dan door de officier van justitie gevorderd, nu verdachte voor een deel van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Wetboek van Strafrecht: Artt. 23, 24, 51, 57, 91
Wet op de economische delicten: Artt. 1a, 2 en 6
Wet milieubeheer Art. 18.18
Bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit
milieubeheer
De economische politierechter beslist als volgt.
Verklaart de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten nietig.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, eerste gedachtestreepje is ten las-te gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1, tweede en derde gedachtestreepje, zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, tweede en derde gedachtestreepje, meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 1500,00.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 500,00, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door:
Mr. Brouns, economisch politierechter, in tegenwoordigheid van Beers-de Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2006.