RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/551282-06
Uitspraak d.d.: 7 juli 2006
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode, woonplaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2006.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2006 in de gemeente Zutphen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, heeft gereden over de weg (de Oranjelaan), terwijl de omstandigheden als volgt waren:
-ten tijde van het ongeval was het donker en/of ter plaatse was de weg verlicht en/of
-hij, verdachte, naderde een kruising van de Oranjelaan en/of de Bieshorstlaan en/of de Breegraven, en/of
-de Bieshorstlaan en/of de Breegraven was/waren voorrangsweg(en), hetgeen voor hem, verdachte, kort voor de kruising was aangegeven door middel van verkeersbord B6 (bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990) en/of door middel van aangebrachte haaientanden op het wegdek en/of
-ter plaatse gold voor hem, verdachte, een maximum snelheid van 30 kilometer per uur.
Hij, verdachte, heeft zich, gelet op voornoemde omstandigheden, toen daar zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend
- niet de handelingen verricht die van hem, verdachte, werden vereist en/of zijn aandacht niet voortdurend bij voornoemde kruising en/of de weg en/of het verkeer gehouden en/of zijn, verdachtes, snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, althans zich er niet van heeft vergewist dat de kruising vrij was, waarbij of
waardoor hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend aan verkeer rijdende op de voorrangsweg,
immers heeft hij, verdachte, een voor hem van links (uit de Bieshorstlaan) komende fietser niet of pas opgemerkt toen hij deze fietser op (zeer) korte afstand genaderd was en/of het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand kunnen brengen op het moment dat hij een van voornoemde van links komende fietser heeft waargenomen, waarbij of waardoor hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend aan voornoemde fietser en hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig tegen voornoemde fietser is gebotst, aangereden en/of
aangegleden,
waardoor voornoemde fietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere, althans één, gebroken rugwervel(s) en/of meerdere, althans één, gebroken en/of gekneusde rib(ben) en/of meerdere, althans één, gebroken borstwervel(s) en/of een hoofdwond, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 17 januari 2006 in de gemeente Zutphen, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), heeft gereden over de weg (de Oranjelaan) en/of toen aldaar een kruising met de Bieshorstlaan en/of de Breegraven naderde,
niet de handelingen heeft verricht die van hem, verdachte, werden vereist en/of zijn aandacht niet voortdurend bij voornoemde kruising en/of de weg en/of het verkeer heeft gehouden en/of zijn, verdachtes, snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, althans zich er niet van heeft vergewist dat de kruising vrij was, en/of daarbij en/of daardoor geen voorrang heeft verleend aan het verkeer rijdende op de voorrangsweg(en) (te weten: de Bieshorstlaan en/of de Breegraven),
immers heeft hij, verdachte, een voor hem van links (uit de Bieshorstlaan) komende fietser niet of pas opgemerkt toen hij deze fietser op (zeer) korte afstand genaderd was en/of het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand kunnen brengen op het moment dat hij een van voornoemde van links komende fietser heeft waargenomen, waarbij of waardoor hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend aan voornoemde fietser en hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig tegen voornoemde fietser is gebotst, aangereden en/of
aangegleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 17 januari 2006 in de gemeente Zutphen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de kruising van de Oranjelaan en/of de Bieshorstlaan en/of de Breegraven, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden
aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht en/of
-een ander (te weten [slachtoffer]) in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 17 januari 2006 in de gemeente Zutphen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, heeft gereden over de weg (de Oranjelaan), terwijl de omstandigheden als volgt waren:
-ten tijde van het ongeval was het donker en ter plaatse was de weg verlicht en
-hij, verdachte, naderde een kruising van de Oranjelaan en de Bieshorstlaan en de Breegraven, en
-de Bieshorstlaan en de Breegraven waren voorrangswegen, hetgeen voor hem, verdachte, kort voor de kruising was aangegeven door middel van verkeersbord B6 (bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990) en door middel van aangebrachte haaientanden op het wegdek en
-ter plaatse gold voor hem, verdachte, een maximum snelheid van 30 kilometer per uur.
Hij, verdachte, heeft zich, gelet op voornoemde omstandigheden, toen daar zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
- niet de handelingen verricht die van hem, verdachte, werden vereist en zijn aandacht niet voortdurend bij voornoemde kruising en de weg en het verkeer gehouden en zijn, verdachtes, snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, waarbij hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend aan verkeer rijdende op de voorrangsweg,
immers heeft hij, verdachte, een voor hem van links (uit de Bieshorstlaan) komende fietser niet of pas opgemerkt toen hij deze fietser op zeer korte afstand genaderd was en het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand kunnen brengen op het moment dat hij een van voornoemde van links komende fietser heeft waargenomen, waardoor hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend aan voornoemde fietser en hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig tegen voornoemde fietser is aangereden,
waardoor voornoemde fietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken en gekneusde ribben en meerdere gebroken borstwervels en een hoofdwond werd toegebracht;
hij op 17 januari 2006 in de gemeente Zutphen, als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de kruising van de Oranjelaan en de Bieshorstlaan en de Breegraven, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar redelijkerwijs moest vermoeden
aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en schade was toegebracht en in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft de raadsman van verdachte aangevoerd, dat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, omdat volgens de raadsman:
- ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde de verdachte de voorrangskruising naderde met gepaste snelheid, hij de situatie in zijn ogen goed kon overzien en er overigens geen bijzonderheden aan de manoeuvre zijn te ontdekken. De verdachte meent dat er van roekeloos, onvoorzichtig dan wel onoplettend rijgedrag geen sprake is;
- ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde de verdachte de fietser niet heeft gezien en derhalve niet heeft geweten of redelijkerwijs had moeten weten dat aan de fietser letsel en/of schade was toegebracht, dan wel dat hij in hulpeloze toestand was achtergelaten.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in het onderliggende dossier voldoende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, aanwezig zijn om tot wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde te komen. De verdediging heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Gezien het feit dat de fietser licht voerde en de voorrangskruising dusdanig overzichtelijk was, had de verdachte de fietser moeten opmerken. De verdachte geeft zelf aan dat hij iets gehoord en gevoeld heeft en dat hij daarop is gestopt om via zijn spiegels te kijken of en wat hij geraakt had. De verdachte was echter in een dergelijke situatie gehouden om grondig te onderzoeken of hij een aanrijding had veroorzaakt, hetgeen hij heeft nagelaten.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
T.a.v. feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
T.a.v. feit 2:
Overtreding van artikel 7, lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aanne-melijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een taakstraf als na te melden – met welke strafmodaliteit verdachte heeft ingestemd – op zijn plaats. Deze taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking dat door de handelwijze van verdachte – waarbij hij een kruising is opgereden, zonder daarbij voldoende vaart te minderen en daarbij geen voorrang heeft verleend aan een voor hem van links komende fietser, welke hij niet of te laat heeft opgemerkt, met alle gevolgen van dien – een ongeval heeft plaatsgevonden, tengevolge waarvan een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. De verdachte is na de aanrijding doorgereden zonder zich ervan te gewissen of hij iemand of iets had aangereden, terwijl hij, naar eigen zeggen wel iets gehoord en gevoeld heeft.
De rechtbank acht voorts een deels voorwaardelijke ontzegging op zijn plaats is, teneinde de verdachte er van te weerhouden opnieuw aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag te vertonen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte straf-baar.
Veroordeelt verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
- een werkstraf gedurende 100 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
Ontzegt ver-dachte ter zake van het bewezen-ver-klaar-de de bevoegdheid motorrijtuigen te bestu-ren voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt, dat deze van deze bijkomende straf een gedeelte groot 4 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. Buijs, voorzitter, en mrs. Kuiken en Eijkelestam, rech-ters, in tegenwoordigheid van Damink, griffier, en uitge-sproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2006.