ECLI:NL:RBZUT:2006:AY3948

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1700 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. van den Dungen-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vrijstelling voor vestiging van een landgoed in Vorden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 2001 in gesprek is met de gemeente Bronckhorst over de ontwikkeling van een nieuw landgoed, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst. Eiser had een verzoek ingediend om vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de vestiging van een landgoed. Dit verzoek werd afgewezen door verweerder, die zich baseerde op stringente beleidsregels die pas na de indiening van het verzoek waren vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek niet gerechtvaardigd was, omdat verweerder niet had aangetoond dat de nieuwe beleidsregels op het moment van de beslissing op bezwaar al bekend waren en dat deze regels niet zonder meer konden worden toegepast. De rechtbank stelde vast dat de stringente beleidsregels de mogelijkheden voor de realisatie van het landgoed beperkten en dat de afwijzing van het verzoek op ontoereikende gronden was gebaseerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen tien weken na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Tevens werd de gemeente Bronckhorst veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,- en moest het betaalde griffierecht van € 136,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering bij besluiten van bestuursorganen en de noodzaak om rekening te houden met de verwachtingen van betrokkenen bij de heroverweging van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 04/1700 WRO
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [plaats] eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vorden, verweerder.
Alsmede: 1.[derde partij 1], 2. [derde partij 2], [derde partij 3], [derde partij 4] en [derde partij 5], derde partijen.
In deze uitspraak wordt onder verweerder mede verstaan verweerders rechtsvoorganger.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 1 december 2004 (kenmerk VRO-5855).
2. Feiten
Eiser is sinds 2001 met verweerder in gesprek over de ontwikkeling van een nieuw landgoed te [plaats].
Op verzoek van verweerder is omtrent de door eiser ontwikkelde plannen door Bureau van Droffelaar op 21 december 2001 een stedenbouwkundig advies uitgebracht. Op 18 april 2002 heeft de inspecteur ruimtelijke ordening in het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening advies uitgebracht omtrent het plan.
Op 25 juli 2002 is door de provinciale diensten van de gemeente Gelderland omtrent het plan geadviseerd.
Op 8 mei 2003 heeft verweerder aan eiser verzocht een nader uitgewerkt plan voor te leggen opdat voor 1 juni 2003 met de planologische procedure kan worden gestart.
Op 28 mei 2003 is namens eiser aan verweerder verzocht vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) ten behoeve de realisatie van een nieuw landgoed aan de [adres locatie] te [plaats] (gem Vorden).
Op 30 januari 2004 heeft de welstandscommissie een positief préadvies uitgebracht op het bouwplan.
Op 10 maart 2004 is het vrijstellingsverzoek van eiser ter inzage gelegd. De derde partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid daartegen hun zienswijze kenbaar te maken.
Op 5 april 2004 zijn door de derde partijen zienswijzen ingebracht.
Bij besluit van 13 mei 2004 heeft verweerder geweigerd verder toepassing te geven aan artikel 19a WRO op de grond dat door de gemeenteraad nieuwe beleidsregels voor het vestigen van een nieuw landgoed worden voorbereid. Tegen dat besluit is namens eiser bezwaar gemaakt.
Op 26 augustus 2004 heeft de gemeenteraad de Beleidsregels voor nieuwe Landgoederen in de gemeente Vorden (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – overeenkomstig het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften gemeente Vorden - het bezwaar van eiser, voor zover betrekking hebbend op de gewekte verwachtingen gegrond verklaard, het besluit van 13 mei 2004 ingetrokken en besloten de vrijstellingsprocedure voort te zetten. Vervolgens heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
3. Procesverloop
Namens eiser heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, beroep ingesteld op de in beroepschrift en het aanvullend beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De derde partijen hebben bij brieven van 4 oktober 2005, 9 februari 2006 en 11 februari 2006 hun standpunt uiteengezet.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 december 2005 en 10 mei 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Kobossen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. van Eykel. Als derde partijen zijn verschenen [derde partij 4] en [derde partij 3].
4. Motivering
In 6:18, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bestuursorgaan na de intrekking of wijziging van een bestreden besluit, zolang het bezwaar of beroep aanhangig blijft, slechts onder voorwaarden een besluit mag nemen waarvan de inhoud van of de strekking met het oorspronkelijk besluit overeenstemt.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 6:18, derde lid, Awb. De rechtbank overweegt dienaangaande dat het bestreden besluit niet hangende bezwaar of beroep, maar op het bezwaar is genomen zodat het bepaalde in artikel 6:18, derde lid toepassing mist. De grief van eiser faalt derhalve.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde state een verklaring van geen bezwaar is ontvangen. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19a, tweede lid, WRO beslist de gemeenteraad, of in voorkomende gevallen burgemeester en wethouders, zo spoedig mogelijk na de ontvangst van een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 of toepassing zal worden gegeven aan de in het vierde lid geregelde voorbereidingsprocedure.
Bij besluit van 28 maart 2000 heeft de gemeenteraad haar bevoegdheden uit artikel 19, lid 1 en artikel 19a, tweede lid, van de WRO aan verweerder gedelegeerd.
Niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast dat verweerder bevoegd was op het verzoek van eiser te beslissen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder voor de uitoefening van die bevoegdheid een vastgesteld beleid hanteert.
Voor de vestiging van nieuwe landgoederen in Vorden hanteert verweerder een sterk gereserveerd beleid dat is neergelegd in de op 26 augustus 2004 vastgestelde (op 8 september 2004 gepubliceerde) Beleidsregels.
In het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen:
“De ontwikkelingen rond het dit voorjaar ter visie gelegde Reconstructieplan en die rond het STUIT-gebied(......), een ongewenste aantasting van de openheid van dit rivierenlandschap (....) en de afwijkingen van de doelstellingen van het gebiedsplan Natuur en landschap, zijn essentiële onderdelen in zowel de zienswijzen van derden, alsmede de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsregels. Hoewel wij in de overige zienswijzen, op dit moment althans, niet direct aanleiding zien de procedure niet voort te zetten, vormen de in de vorige alinea genoemde onderdelen voor ons aanleiding de negatieve zienswijzen van derden (op die onderdelen) gegrond te verklaren. Wij zien geen aanleiding noch de mogelijkheid op die onderdelen af te wijken van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsregels en staken om die reden dus de verdere medewerking aan het verzoek van uw cliënt
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat de zienswijzen van derden niet hebben geleid tot de weigering van de vrijstelling maar dat verweerder zich heeft geconformeerd aan de door de gemeenteraad vastgestelde Beleidsregels waarin het belang van de landbouw zwaar weegt.
In geschil is of verweerder bij de beslissing op bezwaar, ex-nunc toetsend, de Beleidsregels (onverkort) in de heroverweging kon betrekken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Heroverweging in de bezwaarschriften procedure vindt plaats op grond van het dan geldende recht zoals (in dit geval) beleidsregels die ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar al waren bekend gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State dient van dat uitgangspunt te worden afgeweken als het ertoe zou leiden dat de betrokkenen als gevolg van het bezwaar minder krijgt dan waarop hij ten tijde van het oorspronkelijk besluit recht had. Het uitgangspunt van de heroverweging
ex-nunc dient in dat geval te wijken voor het verbod van reformatio in peius.
Niet in geschil is dat de Beleidsregels zoals die zijn vastgesteld voordien niet als vaste gedragslijn door verweerder werden gehanteerd. Niet in geschil is voorts dat met de Beleidsregels wordt afgeweken van de visie die verweerder aanvankelijk had op de vestiging van een nieuw landgoed. Gelet daarop constateert de rechtbank dat de stringente Beleidsregels de mogelijkheden voor het door eiser gewenste landgoed te realiseren beperken en dat derhalve - overeenkomstig de afdelingsjurisprudentie – niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit wegen een ontoereikende motivering niet in stand kan blijven. Het beroep is derhalve gegrond.
De rechtbank ziet in het vorenoverwogene aanleiding verweerder te veroor-delen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen;
- bepaalt dat de gemeente Bronckhorst het betaalde griffierecht van € 136,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Bronckhorst, ter zake van verleende rechtsbijstand.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.