ECLI:NL:RBZUT:2006:AY7054

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580289-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Borgerhoff Mulder
  • A. van Hoorn
  • W. Willemse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in harddrugs en verboden wapenbezit met vrijspraak voor criminele organisatie

Op 29 augustus 2006 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van handel in harddrugs en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2001 tot en met 2 februari 2006 in de gemeente Harderwijk en elders in Nederland opzettelijk cocaïne, speed en andere verdovende middelen heeft verkocht en/of afgeleverd. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, alsook van een gasbusje en een stroomstootapparaat. De rechtbank heeft de vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie, zoals ten laste gelegd onder feit 2. De rechtbank concludeerde dat er geen gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband was, maar eerder sprake was van losse contacten tussen zelfstandig opererende partijen. De verdachte is vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Wel is bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 3, 4 en 5. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd en het feit dat hij slechts incidenteel als leverancier optrad. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en verklaard dat deze verbeurd zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580289-05
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2006
tegenspraak / oip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 augustus 2006.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting zijn de volgende beslissingen gegeven:
De vordering nadere omschrijving tenlastelegging (artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering) is met betrekking tot de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 toegewezen.
De vordering nadere omschrijving tenlastelegging (artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering) is met betrekking tot het feit 6 afgewezen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2001
tot en met 2 februari 2006 in de gemeente Harderwijk en/of (elders) in
Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of speed en/of meerdere, althans een
XTC-pil(len), in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d van een materiaal
bevattende (met)amfetamine en/of MDA (tenamfetamine) en/of MDMA en/of MMDA
en/of N-ethyl-MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenetylamine,
zijnde (telkens) cocaïne en/of amfetamine en/of MDA (tenamfetamine) en/of MDMA
en/of MMDA en/of N-ethyl-MDA en/of N-hydroxy MDA en/of
4-broom-2,5-dimethoxyfenetylamine, (telkens) (een) middel(en) vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of
derde lid van artikel 2 van die wet,dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
art 2 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 2 februari 2006
in de gemeente Harderwijk en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan
een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van [naam 1] en/of
[naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of één of meer
ander(e) natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk:
het (telkens) opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van (een) hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of XTC-pillen (een
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDA (tenamfetamine) en/of MDMA
en/of MMDA en/of N-ethyl-MDA en/of N-hydroxy MDA en/of
4-broom-2,5-dimethoxyfenetylamine), zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het tweede of
derde lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2006 tot en met 3 februari 2006
in de gemeente Harderwijk een wapen van categorie III, te weten een pistool
(merk Zbrojovka), en/of munitie van categorie III, te weten 7 patronen
(kaliber 6,35 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2006 tot en met 3 februari 2006
in de gemeente Harderwijk een gasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het
treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of
weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder
6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2006 tot en met 3 februari 2006
in de gemeente Harderwijk een wapen van categorie II onder 5°, te weten een
voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen
worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daarbij dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld, dat een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht heeft bestaan. Voor een organisatie in de zin van dit wetsartikel is vereist dat personen binnen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband handelen, alsmede dat dit handelen volgens gemeenschappelijke regels met het oog op een gemeenschappelijk doelstelling plaatsvindt. In dit geval wordt aan deze vereisten niet voldaan; veeleer is sprake geweest van intensieve contacten tussen zelfstandig opererende leveranciers en afnemers.
Met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat de verklaring van medeverdachte [naam 5]op pagina 1110 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs inhoudt om tot bewezenverklaring van een langere periode dan hierna vermeld te komen, mede gelet op zijn latere verklaring op pagina 1113 waarin hij verklaard heeft de periode niet exact te kunnen aangeven.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van oktober 2003 tot en met
2 februari 2006 in de gemeente Harderwijk en elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd hoeveelheden cocaïne en/of speed, van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde telkens cocaïne en/of amfetamine,
middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 2 februari 2006 tot en met 3 februari 2006
in de gemeente Harderwijk een wapen van categorie III, te weten een pistool
(merk Zbrojovka), en munitie van categorie III, te weten 7 patronen
(kaliber 6,35 mm), voorhanden heeft gehad;
4.
hij in de periode van 2 februari 2006 tot en met 3 februari 2006
in de gemeente Harderwijk een gasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het
treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of
weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder
6°, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in de periode van 2 februari 2006 tot en met 3 februari 2006
in de gemeente Harderwijk een wapen van categorie II onder 5°, te weten een
voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen
worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl hij het feit begaat met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en (met betrekking tot de munitie) handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
feiten 4 en 5 telkens: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte gedurende een aantal jaren betrokken is geweest bij de handel in speed en cocaïne, voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen en voorts dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Anderzijds heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte slechts incidenteel als feitelijke leverancier optrad en voorts overwegend facilitair was betrokken. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, met zijn leeftijd en zijn familie-omstandigheden.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem (verdachte) toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- busje met opschrift CS gas 5005
- CZ-pistool en houder en patronen;
- stroomstootapparaat.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: de weegschaal.
Aldus gewezen door mr. Borgerhoff Mulder, voorzitter, mrs. Van Hoorn en Willemse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2006.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.