2.3. Bij uitspraak van 9 mei 2006 heeft de Commissie van Beroep van de KNGU de uitspraak van de Tuchtcommissie van de KNGU bekrachtigd. In deze uitspraak is onder meer het volgende overwogen omtrent door [eiser] aangevoerde grieven:
“Grief 1
De straf is onrechtmatig en voorbarig in verband met het beroep in cassatie dat tegen de veroordeling in hoger beroep is ingesteld.
Deze grief moet worden verworpen. Er is geen bepaling in het toepasselijke tuchtrecht op grond waarvan de behandeling in deze beroepsprocedure moet worden aangehouden in afwachting van een beslissing van de Hoge Raad in het cassatieberoep. Daarbij komt dat [eiser] geen specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan met een aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid kan worden geconcludeerd dat het bestreden arrest niet in stand zal blijven en dat hij van alle blaam zal worden gezuiverd. Andere gronden voor aanhouding van de behandeling van deze procedure zijn gesteld noch gebleken.
Grief 2
De KNGU heeft de resultaten van een intern onderzoek waaruit de betrokkenheid van [eiser] bij de verdwenen turntoestellen zou kunnen worden afgeleid, veel te snel ter beschikking gesteld van de politie en hem daardoor de mogelijkheid ontnomen om zelf een onderzoek in te stellen. De KNGU had daarmee volgens [eiser] moeten wachten totdat zijn betrokkenheid uit een onderzoek definitief was gebleken.
Voor zover [eiser] bedoeld heeft dat hij door de gestelde handelswijze onredelijk in zijn belangen is geschaad, kan deze grief ook niet slagen. Wat ook zij van de keur aan argumenten die deze stelling vergezellen, er bestaat geen enkele geschreven of ongeschreven regel op grond waarvan KNGU verplicht was tot inachtneming van de door [eiser] be(t)oogde handelswijze. Evenmin kan worden ingezien dat in verband met de volgens de Wit jarenlange relatie tussen partijen en zijn gestelde verdiensten voor de KNGU de feitelijke gang van zaken moreel verwerpelijk is. [eiser] miskent dat juist uit het interne onderzoek van KNGU zijn betrokkenheid op enigerlei wijze bij de verdwijning van toestellen van de KNGU was gebleken. (...)
Grief 3
De strafbare feiten (...) is niet gerelateerd aan de doelstelling van de KNGU als bedoeld in artikel 2 van het huishoudelijk reglement en zijn vermeende gedragingen hebben de belangen van de KNGU niet geschaad en hebben hem evenmin financieel voordeel opgeleverd.
Deze grief moet ook worden verworpen. Blijkens het arrest heeft [eiser] zich beziggehouden met de handel in turntoestellen van de KNGU en bij haar aangesloten turnverenigingen en had hij redelijkerwijs moeten vermoeden dat die toestellen afkomstig waren van diefstal. (...)
Zijn strafbare gedragingen zijn [eiser] zeer zwaar aan te rekenen, nu hij daardoor de KNGU en diverse turnverenigingen gedupeerd heeft. Het is volstrekt evident dat hij daardoor hun belangen geschaad heeft als bedoeld in artikel 7.1.b. van de statuten van de KNGU en artikel 2.2.01 sub c van het huishoudelijk reglement van de KNGU. Ook zijn veroordeling op zich is in dit geval al voldoende voor het oordeel dat hij de bedoelde belangen heeft geschaad. Leden van de KNGU behoren zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Tenslotte is voldoende gebleken dat [eiser] financieel voordeel heeft verkregen. Immers, aldus het arrest, uit zijn verklaringen komt naar voren dat de opbrengsten werden aangewend om openstaande rekeningen en schulden van de turnvereniging van [eiser] te voldoen. Ook dit is niet op inhoudelijke gronden door [eiser] ontkracht.”