RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580127-06
Uitspraak d.d.: 6 september 2006
tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum]
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2006.
Verweer betreffende de partiële nietigheid van de dagvaarding
Namens verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten onder 1 en 2 nietig verklaard dient te worden, omdat deze onvoldoende duidelijk en te weinig specifiek is.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu de dagvaarding naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van die tenlastegelegde feiten voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en ter terechtzitting is gebleken dat het verdachte voldoende duidelijk was welke feiten hem ten laste zijn gelegd.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de verdediging is bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Allereerst is volgens verdachte niet na te gaan hoe de verdenking van het in werking hebben van een XTC-laboratorium is ontstaan, nu de door de CIE verkregen informatie niet is te controleren. Voorts is gesteld dat bij de inkijkoperatie die op 25 april 2006 heeft plaatsgevonden in strijd met het bepaalde in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering is verzuimd onmiddellijk op dat moment tot inbeslagneming over te gaan van de in de loods te Ermelo aangetroffen attributen en grondstoffen voor het vervaardigen van verboden verdovende middelen. Daarnaast is tijdens de inkijkoperatie de deur van de ruimte waar het laboratorium zich bevond waarschijnlijk opengebroken, hetgeen onrechtmatig is. Tot slot heeft verdachte aangevoerd dat op 19 en 20 maart 2006 door opsporingsambtenaren handelingen – een inkijkoperatie – zijn verricht die niet in het dossier zijn verantwoord, waardoor verdachte de rechtmatigheid daarvan niet kan controleren. Door voornoemde omstandigheden is verdachte in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit de in het dossier aanwezige CIE-informatie blijkt dat [verdachte] uit [plaats] de beschikking had over een schuur gelegen naast het perceel [adres] te Ermelo en dat het vermoeden bestond dat hij in deze schuur een laboratorium voor het vervaardigen van synthetische drugs in werking had, dan wel in werking zou gaan nemen.
De rechtbank stelt vast dat CIE-informatie als zodanig in het algemeen voldoende kan zijn om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Voorts constateert zij dat de verdediging voorafgaand aan de terechtzitting van 23 augustus 2006 geen enkele handeling heeft verricht, bijvoorbeeld het aanvragen van een mini-instructie, om de betrouwbaarheid van deze CIE-informatie te laten toetsen. Evenmin is ter terechtzitting verzocht een dergelijke toetsing alsnog te doen uitvoeren.
De ingekomen CIE-informatie heeft vervolgens ook daadwerkelijk geleid tot een strafrechtelijke onderzoek, waarbij met machtiging van de rechter-commissaris onder meer de telefoonnummers welke in gebruik zijn bij verdachte zijn getapt door de rechter-commissaris. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verdachte door gebruikmaking van voornoemde informatie als grondslag voor het strafrechtelijk onderzoek in zijn verdediging is geschaad.
Op basis van bedoelde CIE-informatie heeft tevens een inkijkoperatie plaatsgevonden op 25 april 2006. Ter zitting is door de officier van justitie verklaard dat op dat moment nog niet zeker was dat er in de bedoelde loods een operationeel XTC-laboratorium was gevestigd. Eerst op 9 mei 2006 was die zekerheid wel aanwezig en heeft de inval in de loods plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop de opsporingsambtenaren op 25 april 2006 ingevolge artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering niet tot inbeslagname van enig goed behoefden en konden overgaan.
De stelling van de verdediging dat op 19 of 20 maart 2006 een inkijkoperatie heeft plaatsgevonden en dat er een deur waarschijnlijk is opengebroken, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat ook dit verweer niet kan slagen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 8 mei 2006 in de gemeenten Ermelo en/of Hilversum en/of Laren (NH) en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft vervaardigd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal geschikt en/of bestemd voor het maken van XTC-pillen en/of bevattende MDA (tenamfetamine) en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl-MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenetylamine, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet
en/of krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond D Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 t/m 8 mei 2006 in de gemeente Ermelo en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkope en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van synthetische drugs (XTC-pillen inhoudende MDMA), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 87 liter PMK (3,4-Methyleendioxyfenylpropanon-2-on), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. hij op of omstreeks 09 mei 2006 in de gemeente Laren (NH) en/of Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30 kilo (in een tas) en/of 41 kilo (in een loods), in elk geval een (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal geschikt en/of bestemd voor het maken van XTC-pillen en/of bevattende MDA (tenamfetamine) en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl-MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenetylamine, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4. hij op of omstreeks 09 mei 2006 in de gemeente Hilversum een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk HS, kaliber 9x19), en/of munitie van categorie III, te weten één of meer (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door de raadsman zijn ter zitting feiten gesteld die niet door de verdachte zelf zijn gesteld of zijn bevestigd, ook niet nadat ter terechtzitting deze feiten uitdrukkelijk door de rechtbank aan de verdachte zijn voorgehouden. Verdachte heeft hierop zijn reeds ingenomen, en te respecteren, proceshouding gehandhaafd en gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Mitsdien kunnen de door de raadsman gestelde feiten niet in de beoordeling worden betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 8 mei 2006 in de gemeenten Ermelo en Hilversum en Laren (NH) en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft vervaardigd hoeveelheden van een materiaal geschikt en/of bestemd voor het maken van XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2. hij in de periode van 1 maart 2006 t/m 8 mei 2006 in de gemeente Ermelo en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van synthetische drugs, XTC-pillen inhoudende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 87 liter PMK (3,4-Methyleendioxyfenylpropanon-2-on), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten;
3. hij op 09 mei 2006 in de gemeente Laren (NH) en Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30 kilo (in een tas) en/of 41 kilo (in een loods) MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
4. hij op 09 mei 2006 in de gemeente Hilversum een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk HS, kaliber 9x19), en munitie van categorie III, te weten (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders onder 1, 2, 3 en 4 is ten las-te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1 : Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2,
aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2 : Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10,
voorbereiden of bevorderen, door stoffen voorhanden hebben, waarvan
hij weet dat zij bestemd is tot het plegen van dat feit.
Feit 3 : Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 4 : Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte heeft bijgedragen aan de totstandkoming van synthetische drugs. Verdachte heeft zich gedurende een periode van tweeënhalve maand schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bereiden van harddrugs, te weten XTC. In de loods waren materialen aanwezig die voldoende waren voor de productie van minstens anderhalf tot twee miljoen tabletten. Synthetische drugs brengen in zijn algemeenheid grote gezondheidsrisico’s mee voor de gebruikers. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in het productieproces van synthetische drugs ook ander gevaar, onder meer ontploffingsgevaar. Uit het dossier blijkt dat in de loods ook daadwerkelijk sprake was van een levensgevaarlijke situatie, alwaar ook nog eens twee medewerkers zijn aangetroffen.
De productie van synthetische drugs, zoals XTC bevattende MDMA, dient te worden bestreden.
Voorts neemt de rechtbank de justitiële documentatie in aanmerking waarop een aantal veroordelingen tot forse onvoorwaardelijke straffen staat vermeld voor delicten gericht op vermogensgewin. In het bijzonder noemt de rechtbank het vonnis van de meervoudige kamer in de Rechtbank te Amsterdam van 17 februari 2003 waarbij verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en een geldboete van € 45.000 subsidiair één jaar hechtenis voor een vrijwel identiek delict als de onderhavige. Bovendien stond verdachte ten aanzien van deze veroordeling nog onder elektronisch toezicht op het moment dat hij is begonnen met het voorbereiden c.q. het plegen van de thans bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met oplegging van een andere straf dan een forse onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
In beslag genomen voorwerpen - verbeurdverklaring
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn die tot het begaan van het bewezenverklaarde onder 1, 2 en 3 zijn vervaardigd/bestemd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu aannemelijk is dat dat bedrag geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde is verkregen.
In beslag genomen voorwerpen - onttrekking aan het verkeer
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een pistool (merk HS, kaliber 9x19) en munitie, met betrekking tot welke het onder 4 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
In beslag genomen voorwerpen - teruggave aan de rechthebbende
Nu er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is dat zich daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de na te noemen rechthebbenden. Met betrekking tot de caravan overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan, noch aannemelijk is geworden dat de rechthebbende bekend was met, dan wel redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de caravan bestemd was tot gebruik in verband met het strafbare feit. Derhalve zal ook hiervan de teruggave aan de rechthebbende worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op:
- de artikelen 10, 24, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47 , 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet,
- de artikel 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 1, 2, 3 en 4 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- pistool (merk HS, kaliber 9x19);
- patronen (13 stuks).
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- zeecontainers (2 stuks);
- toilet/berging/douche-unit;
- plattegrond laboratorium en beschrijving;
- een geldbedrag van € 9.935,00.
Gelast de teruggave van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan de rechthebbende [naam bedrijf] te [plaats], te weten:
- paddestoel krachtstroom verdeelkast.
Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan de rechthebbende [naam 1], wonende te [adres], te weten:
- een sleutelbos.
Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan de rechthebbende [naam 2], wonende te [adres], te weten:
- een caravan (Munsterland 400).
Gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende, wonende te 1[adres], te weten:
- herenkleding, waaronder een herenjas;
- plastic draagtas met diverse papieren;
- een paar schoenen;
- administratie;
- leren jas;
- één paar handschoenen;
- bivakmuts;
- stalen pomp;
- auto (Ford Scorpio met kenteken: [kentekennummer]).
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Hemrica en Vegter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 september 2006.