RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
1. [verzoekster sub 1] en
2. [verzoekster sub 2], beide gevestigd te [plaats], verzoeksters,
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten, verweerder.
derde-partij: [omwonende] en 8 anderen (Groep omwonenden [adres]) te [plaats].
1. Bestreden besluit
Besluit van 20 juni 2006 waarbij verweerder verzoekster sub 1 onder oplegging van een dwangsom (€ 2.500 per week, met een maximum van €50.000,--) heeft gelast binnen zes weken na verzending van dit besluit de strijdigheid zoals die zich voordoet in het Veenbos met zowel de Woningwet als met het bestemmingsplan “Buitengebied Dinxperlo 1984” op te heffen. Deze strijdigheid kan worden opgeheven door het gebruik van de betrokken bospercelen ten behoeve van de exploitatie van zowel recreatieve en commerciële buitenactiviteiten te staken evenals alle geplaatste bouwwerken en aangebrachte recreatief en commercieel gerelateerde attributen/materialen uit het bosperceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Conform de in het verleden gemaakte afspraken is het verzoekster sub 1 toegestaan om in het kader van “arbeidstrainingen” gedurende enkele uren op de maandag, dinsdag en donderdag met maximaal vijf leerlingen van de Praktijkschool Rozegaarde te Doetinchem educatief in het bos bezig te zijn (houtbe-/verwerkingsactiviteiten). Voor deze bezigheid is een houtopslag van 10 m3 het maximum. Het overkappen van de houtopslag vormt geen probleem mits gebruikt wordt gemaakt van onopvallende natuurlijk materiaal.
2. Procesverloop
Namens verzoekster sub 1 heeft ing. J.W. Klein Wolterink, werkzaam bij GIBO Accountants en Adviseurs te Doetinchem, bij brief van 31 juli 2006 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Verzoekster sub 2 heeft bij brief van 27 juli 2006 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij brief van 31 juli 2006 heeft ing. Klein Wolterink namens verzoeksters verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 september 2006 waar [vertegenwoordiger verzoekster sub 1] , vertegenwoordiger van verzoekster sub 1, en [voorzitter verzoekster sub 2], voorzitter van verzoekster sub 2, zijn verschenen, bijgestaan door ing. Klein Wolterink. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [wethouder A] en [wethouder B], wethouder. Namens de omwonenden zijn [omwonenden] verschenen, bijgestaan door mr. J.J.T. van Stiphout, advocaat te Zutphen.
3. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verzoekster sub 2 niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb, omdat alleen de bij het bestreden besluit aangeschreven – vermeende – overtreder de dwangsom kan verbeuren. Naar voorlopig oordeel zal verzoekster sub 2 dan ook niet kunnen worden ontvangen in haar bezwaar. Het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster sub 2 komt reeds hierom niet voor inwilliging in aanmerking.
Op het in geding zijnde perceel is van kracht het bestemmingsplan “Buitengebied Dinxperlo 1984”. Blijkens de plankaart rust op het betreffende perceel de bestemming “bos van landschappelijke waarde”. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften is voornoemde grond bestemd voor:
a. bosbouw;
b. landelijke woonbebouwing, voor zover deze ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan aanwezig is, zoals nader bepaald in artikel 13;
c. behoud, beheer en/of herstel van de bij de tervisielegging van het ontwerpplan aanwezige landschappelijke waarde, gewassen en houtopstanden;
d. andere bouwwerken en werken;
e. voor zover gelegen in het op de kaart aangegeven tweede beschermingsgebied van de drinkwaterwinning, tot drinkwaterwingebied tweede beschermingsgebied.
In artikel 40, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat het verboden is opstallen – of delen daarvan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Blijkens de in de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen visie op de toekomstige ontwikkeling per deelgebied dient in het deelgebied “bossen” de landschappelijke en natuurwaarde te prevaleren; kan extensieve dagrecreatie in beperkte mate aanvaard worden en dient de instandhouding van deze gebieden ook voor de toekomst gewaarborgd zijn..
Naar voorlopig oordeel is het - hier van belang zijnde - gebruik van het in geding zijnde perceel door verzoekster sub 1 in strijd met de ter plaatse vigerende bestemming. Daartoe wordt overwogen dat verzoekster sub 1 het perceel met het aanbrengen van voorzieningen en materialen heeft ingericht voor het gebruik ten behoeve buitensportactiviteiten. De exploitatie van het terrein door verzoekster sub 1 bestaande uit het aanbieden van buitensportprogramma’s aan derden is inmiddels gestaakt. Verzoekster sub 1 verhuurt het perceel thans aan verzoekster sub 2 voor het in verenigingsverband beoefenen van de survivalsport.
Anders dan verzoekster sub 1 meent kan, naar voorlopig oordeel, de verhuur aan een derde ten behoeve van wekelijkse trainingen niet worden aangemerkt als extensieve dagrecreatie als bedoeld in de toelichting op het bestemmingsplan.
Gesteld noch gebleken is dat een of meer van de door verzoekster sub 1 geplaatste bouwwerken vergunningvrij zijn, zodat moet worden vastgesteld dat de bouwwerken zonder de ingevolge artikel 40 van de Woningwet vereiste bouwvergunning zijn gerealiseerd.
De voorzieningenrechter is dan ook vooralsnog van oordeel dat verweerder bevoegd is handhavend op te treden wegens strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan en de Woningwet.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van dit orgaan worden gevergd dit
niet te doen. Dit kan zich voordien indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Van concreet zicht op legalisatie van het strijdige gebruik van het perceel en van de op dat perceel geplaatste bouwwerken is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Verzoekster sub 1 stelt zich op het standpunt dat door verweerders rechtsvoorganger, de voormalige gemeente Dinxperlo, zodanige verwachtingen zijn gewekt dat in redelijkheid niet tot handhaving mag worden overgegaan en heeft daartoe aangevoerd dat haar door de gemeente Dinxperlo schriftelijk is meegedeeld in beginsel bereid te zijn een wijziging van het bestemmingsplan te bevorderen.
De voorzieningenrechter overweegt ter zake dat het vertrouwensbeginsel niet zover reikt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. In dit geval hangt de mate van bescherming die het vertrouwensbeginsel biedt mede af van het algemeen belang en het belang van derden, de omwonenden. Dit klemt te meer nu door de omwonenden is verzocht om handhavend op te treden. Voorts wordt in dit verband van belang geacht dat verweerder de inspanningsverplichting op zich heeft genomen samen met verzoekster sub 1 uit te zien naar een alternatieve locatie voor buitensportactiviteiten binnen de gemeente Aalten.
De voorzieningenrechter is voorst niet gebleken dat verzoekster sub 2 op korte termijn over een alternatieve (trainings)locatie kan beschikken.
De lastgeving is naar voorlopig oordeel voldoende duidelijk omschreven.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de hoogte van dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging
Gelet op het vorenstaande zal het bestreden besluit bij de beslissing op bezwaar naar verwachting stand kunnen houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster sub 1 komt derhalve evenmin voor inwilliging in aanmerking.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.