ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ0096
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. De Bie
- mr. Van der Hooft
- mr. Donker
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor oplichting en het aantrekken van op termijn opvorderbare gelden
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 10 oktober 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een langere periode opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken tegen onwaarschijnlijk hoge rentepercentages. De verdachte, handelend onder de namen [bedrijf A] en [bedrijf B], heeft in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 januari 2004, te Ermelo, meermalen gelden aangetrokken van verschillende personen, waaronder [medeverdachte A], [medeverdachte B], en [medeverdachte C], voor aanzienlijke bedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door zich voor te doen als een kredietwaardige opdrachtgever en door het aannemen van een valse hoedanigheid. Dit leidde tot de afgifte van geldbedragen door de benadeelden, die werden misleid door de verdachte.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de feiten die hem ten laste waren gelegd, waaronder de overtreding van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en oplichting, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, maar deze zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit schuldig maakt. Daarnaast is er een taakstraf opgelegd van 200 uren, met vervangende hechtenis voor het geval deze niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de lange periode waarin de verdachte zijn laakbare activiteiten heeft ontplooid en het grote aantal slachtoffers dat hij heeft gemaakt, maar ook met de tijd die is verstreken tussen de inverzekeringstelling en de uitspraak.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De beslissing is genomen na het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2006, waarbij het preliminaire verweer van de raadsman werd verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op bedrijfsmatige wijze heeft gehandeld en dat de bewezenverklaring van de feiten voldoende is onderbouwd met bewijs.