ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ1337

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/923085-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Borgerhoff Mulder
  • A. van Hoorn
  • J. Hemrica
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van illegaal vuurwerk met vrijspraak voor opslag

Op 1 november 2006 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een inwoner van Wezep, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 240 uur. De zaak kwam voort uit twee tenlasteleggingen, waarbij de verdachte op 6 december 2005 in Hattemerbroek en op 7 december 2005 in Wier illegaal vuurwerk zou hebben voorhanden gehad. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte betrokken was bij de opslag van vuurwerk in Wier, hoewel hij daar wel aanwezig was geweest om vuurwerk uit te zoeken en te bestellen voor de handel in zijn omgeving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 december 2005 in Hattemerbroek een aanzienlijke hoeveelheid consumentenvuurwerk voorhanden had, dat niet voldeed aan de eisen van het Vuurwerkbesluit. De verdachte heeft bekend dat hij zich in het verleden met de handel in illegaal vuurwerk heeft beziggehouden, maar was niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen voor een soortgelijk feit. De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van de feiten en de risico's die het gebruik van illegaal vuurwerk met zich meebrengt voor zowel de gebruiker als omstanders.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tweede tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij het vuurwerk in Wier had opgeslagen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van strikte naleving van de wetgeving omtrent vuurwerk en de gevolgen van het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Economische kamer
Parketnummer(s): 06/923085-05
Uitspraak d.d.: 1 november 2006
Tegenspraak/ dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 december 2005, te Hattemerbroek, gemeente Oldebroek,
samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet
opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten
314, althans een aantal flowerbeds,
176, althans een aantal Romeinse kaarsen,
15, althans een aantal vuurpijlen
en/of
36, althans een aantal Mortier en/of mortierbommen,
voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde
regels, immers was voornoemd vuurwerk niet voorzien van:
a. de aanduiding: "Geschikt voor particulier gebruik";
b. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat
bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker
en/of omstanders kon ontstaan,
en/of
a. had (een deel van) voornoemd vuurwerk een zodanige constructie, was (een
deel van) voornoemd vuurwerk zodanig vervaardigd en/of verkeerde (een deel
van) voornoemd vuurwerk in een zodanige staat,
b. was (een deel van) voornoemd vuurwerk, wat aard, samenstelling en overige
eigenschappen van het materiaal betreft, zodanig, en
c. functioneerde (een deel van) voornoemd vuurwerk zodanig,
dat bij gebruik niet overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk
letsel of schade kon ontstaan;
art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit
art 2.1.3 lid 1 Vuurwerkbesluit
2.
hij op of omstreeks 7 december 2005, te Wier, gemeente Menaldumadeel, samen en
in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet
opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten
3000, althans een aantal vuurpijlen,
540, althans een aantal mortieren
en/of
1724, althans een aantal flowerbeds, voorhanden heeft gehad, ten aanzien
waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de
ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de
Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers was voornoemd vuurwerk
niet voorzien van:
a. de aanduiding: "Geschikt voor particulier gebruik";
b. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat
bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker
en/of omstanders kon ontstaan,
en/of
a. had (een deel van) voornoemd vuurwerk een zodanige constructie, was (een
deel van) voornoemd vuurwerk zodanig vervaardigd en/of verkeerde (een deel
van) voornoemd vuurwerk in een zodanige staat,
b. was (een deel van) voornoemd vuurwerk, wat aard, samenstelling en overige
eigenschappen van het materiaal betreft, zodanig, en
c. functioneerde (een deel van) voornoemd vuurwerk zodanig,
dat bij gebruik niet overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk
letsel of schade kon ontstaan
art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit
art 2.1.3 lid 1 Vuurwerkbesluit
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting is gebleken dat verdachte wel aanwezig is geweest in de vuurwerkopslag te Wier, maar dat hij daar enkel is geweest om vuurwerk uit te zoeken en te bestellen voor handel in de omgeving van zijn woonplaats.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 6 december 2005, te Hattemerbroek, gemeente Oldebroek, samen en in vereniging met anderen, opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten 314 flowerbeds,
176 Romeinse kaarsen, 15 vuurpijlen en 36 mortierbommen, voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers was voornoemd vuurwerk niet voorzien van:
a. de aanduiding: "Geschikt voor particulier gebruik";
b. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat
bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker
en/of omstanders kon ontstaan.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
1. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden op zijn plaats.
Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte en zijn mededaders vanwege geldelijk gewin een grote hoeveelheid illegaal en zeer krachtig vuurwerk voorhanden hebben gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van zodanig vuurwerk zeer ernstige risico’s pleegt op te leveren. Die risico’s zijn er niet alleen voor degene die het vuurwerk afsteekt, maar ook voor niets vermoedende omstanders.
De rechtbank acht de voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest voor een soortgelijk feit, maar hij heeft erkend dat hij zich in het recente verleden wel heeft bezig gehouden met handel in illegaal vuurwerk.
Ad informandum gevoegde zaak
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaak, bekend onder parketnummer 923085-05.
Verdachte heeft bekend dat feit te hebben begaan en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor dat feit geen verdere strafvervolging zal volgen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;
- 1.2.2 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Van Hoorn en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2006.