ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ1432

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/802871-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Harreveld
  • A. van Lookeren Campagne
  • F. Follender Grossfeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een verstandelijk gehandicapt meisje door een vertrouwenspersoon

Op 3 november 2006 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting van een verstandelijk gehandicapt meisje. De verdachte had een relatie met de moeder van het slachtoffer en heeft door zijn daden het vertrouwen van zowel het slachtoffer als haar moeder ernstig beschaamd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 oktober 2002 het slachtoffer, geboren in 1988, door geweld en bedreiging heeft gedwongen tot seksuele handelingen. Dit omvatte het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wat leidde tot ernstige inbreuken op haar lichamelijke en persoonlijke integriteit.

De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernstige gevolgen die dergelijke delicten voor slachtoffers met zich meebrengen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk, gezien de ernst van het gepleegde delict en het recidiverisico. De verdachte werd ook verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de reclassering en deelname aan trainingen en therapeutische trajecten.

De uitspraak is gedaan na een terechtzitting op 20 oktober 2006, waarbij de rechtbank tot de conclusie kwam dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld, ondanks dat hij enigszins verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht op basis van een psychologisch rapport. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/802871-05
Uitspraak d.d.: 3 november 2006
Tegenspraak/ dip - oip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [adres en woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 05 oktober 2002 te [plaats] door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreigingmet geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1988) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte opzettelijk zijn vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gestoken/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (ruggelings) op een bed heeft gegooid en/of vastgehouden en/of op die [slachtoffer] is gaan en/of blijven liggen en/of
de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden en/of uit heeft getrokken en (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 06 juni 2000 te [plaats], met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1988), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte opzettelijk zijn vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gestoken/gebracht;
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 07 juni 2000 tot en met 05 oktober 2002 te [plaats], met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1988), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte opzettelijk zijn vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gestoken/gebracht;
art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 244 Wetboek van Strafrecht
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 01 januari 2000 tot en met 05 oktober 2002 te [plaats] door geweld [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1988) heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte opzettelijk zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gestoken/gebracht en bestaande dat geweld hierin dat verdachte die [slachtoffer] heeft vastgepakt en (ruggelings) op een bed heeft gegooid en vastgehouden en op die [slachtoffer] is gaan en blijven liggen en de broek en de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden en uit heeft getrokken.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Primair: verkrachting
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een psychologisch rapport, gedateerd 6 oktober 2006, opgemaakt door mevr. drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog.
Met de conclusie van dit rapport, te weten dat de verdachte ten tijde van het plegen van het delicten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer]. Verdachte heeft de vertrouwensrelatie die hij had met het slachtoffer en haar moeder ernstig beschaamd. Algemeen bekend is dat de nadelige gevolgen voor slachtoffers in zedenzaken veelal ernstig en langdurig kunnen zijn. Gelet op de persoon van verdachte zoals uit de rapportages die over hem zijn uitgebracht naar voren is gekomen, zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte extra zwaar wegen. Een werkstraf, zoals voorgesteld door de raadsvrouw van verdachte, acht de rechtbank echter, gezien de ernst van het, tegen het jonge verstandelijk gehandicapte slachtoffer gepleegde delict, niet op zijn plaats.
Het recidiverisico wordt door de deskundige als enigszins verhoogd ingeschat. Van belang is dat verdachte een duidelijke dagstructuur en passende daginvulling krijgt. Voor begeleiding bij het vinden hiervan kan verdachte worden aangemeld bij MEE en voor trainingen en een therapeutisch traject kan verdachte worden aangemeld bij De Hanzeborg. De rechtbank acht mede daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 14a, 14b, 14c, 14d en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt.
Ook als dit inhoudt dat veroordeelde de trainingen en trajecten zoals die worden voorgesteld door MEE en De Hanzeborg zal volgen. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die door of namens de leiding van genoemde instellingen zullen worden gegeven.
Geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Van Lookeren Campagne en Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van Van Aalst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2006.