ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ2693

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/883 HOREC
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. van Duyvendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen illegale horeca-activiteiten in de gemeente Putten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 21 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Afdeling West Veluwe van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, gevestigd te Ermelo (eiseres), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten (verweerder). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om niet handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van illegale bierketen in de gemeente Putten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente in strijd met de wet heeft gehandeld door geen handhavend optreden te initiëren, ondanks dat er sprake was van overtredingen van de Drank- en Horecawet en de Woningwet. De rechtbank oordeelde dat de door de gemeente aangevoerde argumenten om niet op te treden onvoldoende gewicht hadden en dat eiseres als belanghebbende moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is bepaald dat de gemeente het betaalde griffierecht van € 276,- aan eiseres dient te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van wettelijke voorschriften in het kader van de horeca.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 05/883 HOREC
UITSPRAAK
in het geding tussen:
Afdeling West Veluwe van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, gevestigd te Ermelo, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 31 maart 2005, verzonden 7 april 2005.
2. Procesverloop
Bij het onder 1 vermelde besluit heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om handhavend optreden tegen de in de gemeente Putten aanwezige en volgens eiseres illegale bierketen.
Namens eiseres is tegen dit besluit door D.A. Hogervorst, projectleider van Bureau Eerlijke Mededinging (BEM), bij brief van 11 april 2005 bezwaar gemaakt. Daarbij is verzocht om instemming met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Bij brief van 8 juni 2005, verzonden op 10 juni 2005, heeft verweerder mededeling gedaan van zijn instemming met dit verzoek en het bezwaarschrift aan de rechtbank doorgezonden om het als beroepschrift in behandeling te nemen.
Bij brief van 8 juli 2005 zijn namens eiseres de gronden van het beroep ingediend.
Vervolgens zijn namens eiseres nadere stukken ingezonden en mededelingen gedaan omtrent voortzetting van het beroep. Verweerder heeft op 23 februari 2006 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en op 6 april 2006 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 17 augustus 2006 heeft verweerder zijn standpunt nader uiteengezet.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 augustus 2006. Namens eiseres is verschenen D.A. Hogervorst, voornoemd, en namens verweerder mr. G.J. Vooren, F.W. Fabriek (wethouder) en S. Mulder.
3. Motivering
Eiseres heeft verzocht om handhavend optreden tegen de in de gemeente Putten aanwezige bierketen omdat daarin naar haar mening horeca-activiteiten plaats vinden waarvan haar leden, gevestigde horeca-ondernemers, concurrentie ondervinden. Het gaat volgens eiseres om oneerlijke concurrentie, omdat in strijd met wettelijke voorschiften wordt gehandeld.
Daarbij heeft eiseres er onder meer op gewezen dat de desbetreffende bouwwerken (stacaravans, schuren e.d. in het buitengebied) zonder bouwvergunning zijn geplaatst, dat horeca-activiteiten op de desbetreffende percelen strijdig zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat sprake is van het uitoefenen van het horecabedrijf zonder de daarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet vereiste vergunning.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat sprake is van overtredingen, met name omdat sprake is van bouwvergunningplichtige gebouwen waarvoor geen bouwvergunning is verleend en ook niet kan worden verleend. Verweerder acht zich op grond daarvan bevoegd tot handhavend optreden, maar heeft, op advies van de raadscommissie Middelen, besloten vooralsnog niet tegen de bierketen op te treden. Reden daarvoor is dat het gaat om een al jarenlang geaccepteerd maatschappelijk verschijnsel en dat onverkort handhavend optreden maatschappelijke onrust zou veroorzaken. Verweerder kiest voor een integrale benadering van het probleem, waarbij met name ook de welzijnsaspecten en het jongerenwerk worden betrokken.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat bij controles is gebleken dat de bierketen fungeren als onderkomen voor vriendenclubs, die niet voor iedereen toegankelijk zijn en waar voor een drankje niet behoeft te worden betaald. Aldus is volgens verweerder slechts sprake van “huiselijke activiteiten” en niet van horeca-activiteiten, zodat geen sprake is van (oneerlijke) concurrentie. Eiseres heeft dit standpunt ter zitting bestreden.
Gelet op de beschikbare gegevens, waaronder de gegevens per aangetroffen bierkeet in het controleverslag van 13 april 2005 van een tweetal gemeentelijke toezichthouders en de zich in het dossier bevindende foto’s en krantenknipsels, kan naar het oordeel van de rechtbank niet staande worden gehouden dat geen sprake is van horeca-activiteiten. Uit die gegevens komt het beeld naar voren dat sprake is van bouwwerken (veelal stacaravans) waarin structureel en meerdere malen per week samenkomsten plaatsvinden met aantallen bezoekers van 15 tot 30 personen en waarbij rijkelijk alcoholische dranken worden verstrekt. De bouwwerken zijn min of meer ingericht als bar of café, veelal zelfs voorzien van een brandblusapparaat. Er zijn contactpersonen en websites. Voor zover niet per drankje zou behoeven te worden afgerekend, acht de rechtbank het geenszins aannemelijk dat de dranken geheel om niet worden verstrekt. In dit verband is van belang dat, zoals eiseres terecht heeft opgemerkt, in artikel 1 van de Drank- en Horecawet wordt verstaan onder horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, waarvoor ingevolge artikel 3 van deze wet vergunning is vereist. De omstandigheid dat de bierketen niet voor iedereen toegankelijk (zouden) zijn, staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg om de activiteiten te kwalificeren als horeca-activiteiten.
Het voorgaande leidt tot oordeel dat eiseres, gelet op haar statutaire doelstelling en de daaromtrent reeds gevormde rechtspraak, dient te worden aangemerkt als belanghebbende bij handhavend optreden tegen de bierketen. Anders dan door verweerder is betoogd, is er derhalve geen grond voor het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep.
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit stelt de rechtbank allereerst vast dat niet in geschil is dat verweerder bevoegd is tot handhavend optreden wegens strijd met het verbod om te bouwen zonder bouwvergunning (artikel 40 van de Woningwet), Voor zover verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar strijd met andere wettelijke voorschriften, zoals de bepalingen van de Drank- en Horecawet, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, zodat sprake is van strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Volgens vaste rechtspraak zal, gelet op het algemeen belang dat is met handhaving is gediend, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Zoals verweerder bij het bestreden besluit heeft erkend, kan voor het plaatsen van de bierketen geen bouwvergunning worden verleend, zodat in zoverre geen sprake is van concreet zicht op legalisering.
Voorts acht de rechtbank de door verweerder in het bestreden besluit en het verweerschrift vermelde redenen om (vooralsnog) van handhavend optreden af te zien onvoldoende zwaarwegend voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden ten aanzien van de aanwezige bierketen behoort te worden afgezien. In dit verband merkt de rechtbank op dat gesteld noch gebleken is dat de sluiting van [naam keet], waartoe verweerder in 2005 is overgegaan omdat deze bierkeet op gemeentegrond was geplaatst, tot enige onrust heeft geleid.
Het bestreden besluit berust op dit punt dan ook niet op een deugdelijke motivering, zulks in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op het handhavingsverzoek dienen te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is de rechtbank niet gebleken.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast verweerders gemeente aan eiseres het betaalde griffierecht van € 276,- te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.