ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3340

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/470837-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onrechtmatige aanhouding door politie in burgerkleding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 8 november 2006, stond de verdachte terecht voor het verzet tegen een aanhouding door politieambtenaren in burgerkleding. De verdachte, die op 11 juni 2006 in Harderwijk aanwezig was tijdens Aaltjesdag, verklaarde dat hij en zijn medeverdachte werden aangesproken door een groep mannen die zich niet als politie kenbaar maakten. De verdachte voerde aan dat hij niet had geplast, maar dat zijn medeverdachte dat wel had gedaan in een steegje. Toen zij terug wilden lopen, werden zij tegen de grond gewerkt door de mannen, die later bleken te zijn politieagenten. De verdachte gaf aan dat hij pas na de aanhouding een legitimatiebewijs te zien kreeg, wat leidde tot de conclusie dat de politieambtenaren zich niet tijdig hadden gelegitimeerd.

De politierechter, mr. Krijger, oordeelde dat de politieambtenaren in burgerkleding zich bij het eerste contact met de verdachte hadden moeten legitimeren, zoals voorgeschreven in de Ambtsinstructie. Aangezien dit niet was gebeurd, kon niet worden gesteld dat het optreden van de politie in de rechtmatige uitoefening van hun bediening was. De politierechter achtte de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte betrouwbaar en concludeerde dat de aanhouding onrechtmatig was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De beslissing van de politierechter houdt in dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij het hem tenlastegelegde heeft begaan. De officier van justitie heeft het recht om binnen 14 dagen hoger beroep aan te tekenen tegen dit vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Parketnummer: 06/470837-06
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank op 8 november 2006.
Tegenwoordig:
mr. Krijger, politierechter,
mr. de Vries, officier van justitie,
en mr. Kuipers, griffier.
Uitgeroepen wordt de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen deze zal horen en deelt de verdachte mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter deelt mee de korte inhoud van het onderhavige procesdossier.
Op vragen van de politierechter verklaart de verdachte, zakelijk weergegeven, het volgende:
Hetgeen mij wordt verweten, klopt niet. Wij zijn op 11 juni 2006 de hele dag werkzaam geweest als vrijwilliger. Het was die dag Aaltjesdag in Harderwijk. ’s Avonds hebben we nog een biertje gedronken. Toen we naar huis gingen, moest [medeverdachte] plassen. In een steegje heeft hij toen geplast. Ik liep met hem mee. We liepen daarna terug naar de weg en daar werden we opgewacht door een achttal knapen van onze leeftijd. Ze zeiden dat we moesten wachten totdat de politie er was. Wij vertrouwden het niet en liepen weg.
Voordat we het in de gaten hadden, werden we tegen de grond gewerkt wegens wildplassen. Ik werd toen giftig omdat ik helemaal niet heb geplast. Pas toen we op de grond lagen werd ons een legitimatiebewijs getoond. Toen hadden we pas in de gaten dat het politieagenten waren. Ik heb nog gevraagd of de verbalisanten wilden meelopen naar het steegje, zodat ze zelf konden zien dat er maar op één plek was geplast en niet op twee plekken.
Naderhand heb ik nog een gesprek gehad met de politiechef, omdat ik het er niet mee eens was hoe er met ons was omgegaan. De politiechef zei toen dat het ons woord was tegen dat van de betreffende politieagenten. Wat in het aanvullend proces-verbaal van 7 november 2006 staat, klopt absoluut niet. Het waren echt bullebakken en ik vind eigenlijk dat er sprake is geweest van een vorm van machtsmisbruik.
De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt deze over aan de politierechter over.
De verdachte voert het woord tot verdediging en verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende:
We waren met tweeën en zij waren met minstens vier mensen.
De politierechter onderbreekt de behandeling korte tijd voor beraad.
Na hervatting wordt aan de verdachte het recht gelaten het laatst te spreken.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven. De politierechter spreekt het vonnis uit.
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
Inhoud van de tenlastelegging:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2006 te Harderwijk, althans in de gemeente Harderwijk, toen een aldaar in burger geklede dienstdoende politieambtenaar [politieambtenaar], brigadier van politie Team Nunspeet, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen
naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden;
art 180 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak:
Naar het oordeel van de politierechter is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken. Daarbij overweegt de politierechter het volgende.
Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] volgt dat [medeverdachte] zich na afloop van ‘Aaltjesdag’ in Harderwijk in een steegje heeft schuldig gemaakt aan wildplassen. Toen zij uit het steegje kwamen en hun weg wilden vervolgen, werden zij aangesproken door een groep mannen die zich niet aanstonds hebben kenbaar gemaakt als zijnde opsporingsambtenaar in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge artikel 2 onder a van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is de ambtenaar, indien hij optreedt in burgerkleding, gehouden zich ongevraagd te legitimeren. Naar het oordeel van de politierechter dient dit voorschrift aldus te worden uitgelegd, dat de politieambtenaar in burger zich reeds bij het eerste contact met een verdachte legitimeert. Eerst dan is immers de hoedanigheid van de opsporingsambtenaar voor de verdachte kenbaar.
Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake geweest. Blijkens de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] hebben de betreffende opsporingsambtenaren zich eerst na de aanhouding en de daarmee gepaard gaande toepassing van geweld gelegitimeerd. Verdachte en [medeverdachte] hebben hun verzet toen onmiddellijk gestaakt. De politierechter heeft geen reden aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen.
De politierechter acht, gezien het voorgaande, aannemelijk dat verbalisanten zich pas na de aanhouding van verdachten hebben gelegitimeerd. Daarmee kan in het onderhavige geval niet gezegd worden dat het optreden van de betreffende opsporingsambtenaren vóórdat zij zich legitimeerden, geschiedde in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Gelet hierop wordt verdachte vrijgesproken.
BESLISSING:
De politierechter:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
De politierechter deelt mede dat de officier van justitie binnen 14 dagen na heden tegen dit vonnis hoger beroep kan instellen.