ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3377
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Hoorn
- Elders
- Hemrica
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 november 2006 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was eerder op 13 oktober 2006 veroordeeld voor opzetheling, meermalen gepleegd, en kreeg een gevangenisstraf van 3 maanden, die niet ten uitvoer werd gelegd, en een werkstraf van 240 uren. De officier van justitie vorderde de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 38.908,57, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd tot € 31.839,88, omdat de periode van voordeel verkregen uit strafbare feiten werd beperkt tot 1 januari 2003 tot en met 1 mei 2003.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de baten van de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op ten minste € 17.500,--, rekening houdend met de verklaringen van de veroordeelde en de kosten die hij had gemaakt. De rechtbank overwoog dat de draagkracht van de veroordeelde in aanmerking moest worden genomen, maar besloot dat er geen reden was om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om € 17.500,-- aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Indien de veroordeelde niet aan deze verplichting voldoet, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang verlenen voor maximaal drie jaren. Deze beslissing werd genomen door de rechters M. van Hoorn, Elders en Hemrica, in aanwezigheid van griffier Jansen.