ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3378

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/802472-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Hoorn
  • Elders
  • Hemrica
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 november 2006 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was eerder op 13 oktober 2006 veroordeeld voor verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 17.500,--, waarbij zij in aanmerking heeft genomen dat het goud, dat afkomstig was van de handel in sieraden, slechts een gering deel van het ingeleverde goud betrof. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk was gesteld op € 38.908,57, verminderd tot € 31.839,88, omdat de periode waarbinnen het voordeel was verkregen, beperkt moest worden tot 1 januari 2003 tot en met 1 mei 2003.

De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaringen van de veroordeelde en de berekeningen in het dossier. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de onkosten die door de veroordeelde zijn gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 5.000,--. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zal zijn om het bedrag van het voordeel te voldoen, maar heeft besloten om het te betalen bedrag niet lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.

De behandeling van de vordering vond plaats op de terechtzitting van 15 november 2006, waar de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman zijn gehoord. De rechtbank heeft uiteindelijk de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om € 17.500,-- aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Indien de veroordeelde niet aan deze verplichting voldoet, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang verlenen voor een periode van maximaal drie jaren.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/802472-05
Uitspraak d.d.: 29 november 2006
Tegenspraak / oip
VERKORT VONNIS
Gezien de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Straf-recht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 15 november 2006. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de behande-ling zijn gehoord de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman.
Gezien het op 13 oktober 2006 gewezen vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij verdachte terzake van:
- verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
is veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarbij is bepaald dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- een werkstraf gedurende 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd die in verzekering is doorgebracht, volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Motivering:
1. De officier van justitie heeft in de aan de veroordeelde betekende vordering strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel het te ontnemen bedrag gesteld op € 38.908,57. Deze vordering heeft de officier van justitie ter terechtzitting verminderd tot € 31.839,88, nu zij van mening is dat de periode waarbinnen het voordeel is verkregen enigszins moet worden beperkt, namelijk tot de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 mei 2003.
2. Gelet op de stukken en het ter terechtzitting verhandelde kan worden vastgesteld dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit de baten van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld.
3. Door en namens veroordeelde is aangevoerd dat het lastig is om de omvang van het voordeel te kunnen vaststellen. Er is niet alleen goud ingeleverd dat electrolytisch is teruggewonnen uit goudafval. Het grootste deel van het ingeleverde goud zou afkomstig zijn van handel in goud van (oude) gouden sieraden.
4. Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de in het dossier aanwezige berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de verklaringen die de veroordeelde tegenover de politie heeft afgelegd en de verklaringen die hij ter terechtzittingen van 29 september 2006 en 15 november 2006 heeft afgelegd.
De rechtbank heeft er bij de schatting rekening mee gehouden dat er naast het electrolytisch teruggewonnen goud ook goud kan zijn ingeleverd dat afkomstig was van handel in sieraden. De rechtbank is echter van oordeel dat het deel dat afkomstig was van die handel slechts een klein gedeelte betrof. Zij baseert dit op de verklaringen die veroordeelde destijds heeft afgelegd, namelijk dat het overgrote deel van het ingeleverde goud afkomstig was van het terugwinnen van goud van de sheets, dat hij en zijn mededader de winst gelijkelijk verdeelden en dat hij ter terechtzitting van 29 september 2006 heeft verklaard dat hij hiermee € 15.000,-- tot € 20.000,-- heeft verdiend.
Door en namens veroordeelde is aangevoerd dat er onkosten zijn gemaakt. De rechtbank gaat evenals de officier van justitie uit van de kosten, zoals die blijkens het dossier over die periode zijn gemaakt, namelijk een bedrag van € 5000,--. Deze kosten dienen gelijkelijk bij de veroordeelde en de medeveroordeelde in mindering te worden gebracht.
De rechtbank schat dat veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van tenminste € 20.000,-- - € 2.500,-- = € 17.500,--.
5. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de geringe draagkracht van veroordeelde.
De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel, onder meer indien de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het bedrag van het voordeel te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat met deze bevoegdheid terughoudendheid betracht moet worden, omdat ook in een later stadium, wanneer over de toekomstige draagkracht meer duidelijkheid zal bestaan, aan die draagkracht bij een beslissing omtrent vermindering van het te betalen bedrag of omtrent de tenuitvoerlegging van lijfsdwang alsnog ten volle recht kan worden gedaan; zulks in aanmerking nemende ziet de rechtbank thans geen reden om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeelsbedrag.
De rechtbank heeft tenslotte gelet op artikel 36e van het Wetboek van Straf-recht.
BESLISSING:
Legt aan veroordeelde de verplichting op, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aan de Staat te betalen:
€ 17.500,-- (zeventienduizend vijfhonderd euro).
Indien de veroordeelde niet aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaren verlenen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Van Hoorn, voorzitter, Elders en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terecht-zit-ting van deze rechtbank van 29 november 2006.