ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3509

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
1 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/802033-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Krijger
  • A. van Harreveld
  • H. Hödl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige nichtjes door oom met vrijspraak voor verkrachting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 1 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende meerdere jaren seksueel heeft vergrepen aan zijn minderjarige nichtjes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, maar heeft wel bewezenverklaring gegeven voor ontucht met iemand beneden de zestien jaren, ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank overweegt dat de verdachte, in de periode van 20 november 2004 tot en met 15 december 2004, door geweld en bedreiging [slachtoffer B] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. De verdachte heeft opzettelijk zijn vinger in de vagina van [slachtoffer B] gebracht, maar dit is door de rechtbank niet bewezen verklaard, waardoor de verdachte op dat punt is vrijgesproken.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2001 tot en met 10 augustus 2003 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer B], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De verdachte heeft haar string en bh-bandje getrokken en haar lichaam op verschillende manieren betast. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer A], die eveneens minderjarig was. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte zich gedurende meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan deze misdrijven, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers met zich meebracht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, in combinatie met een werkstraf van 150 uren. Tevens is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer B]. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de psychische schade van de slachtoffers meegewogen, evenals de impact van de daden van de verdachte op hun ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/802033-05
Uitspraak d.d.: 1 december 2006
TEGENSPRAAK / dnip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2006.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Ter terechtzitting heeft de raadsman na het requisitoir van de officier van justitie betoogd dat de dagvaarding wat betreft het onder 4 tenlastegelegde innerlijk tegenstrijdig is en in zoverre nietig verklaard behoort te worden, aangezien in de tenlastegelegde feiten het slachtoffer enerzijds wordt vermeld als [slachtoffer A], maar anderzijds de voornaam van haar zuster [slachtoffer B] wordt genoemd in het onder 4 subsidiair tenlastegelegde, terwijl de beschuldiging slechts betrekking kan hebben op één van beiden.
De rechtbank stelt vast dat het onder 4 als primair tenlastegelegde geen onduidelijkheid bevat, laat staan innerlijk tegenstrijdig is voor wat betreft het slachtoffer. Gelet op de naam van het slachtoffer, in combinatie met haar geboortedatum en het ter terechtzitting verhandelde is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde evident eveneens uitsluitend betrekking heeft op [slachtoffer A] en niet (tevens) op [slachtoffer B]. Daar waar in het onder 4 als subsidiair tenlastegelegde tussen haakjes de naam “[slachtoffer B]” wordt aangehaald, merkt de rechtbank deze toevoeging -gelet op de daarvoor genoemde naam van het slachtoffer in combinatie met haar geboortedatum- aan als een kennelijke verschrijving die de rechtbank verbeterd zal lezen als “[slachtoffer A]”.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 20 november 2004 tot en met 15 december 2004 te Arnhem door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer B] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer B], hebbende verdachte opzettelijk zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer B] gebracht en/of geduwd en/of bewogen en/of die vagina van die [slachtoffer B] heeft betast en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer B] plotsklaps en/of onverhoeds en/of met kracht heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of de broek heeft losgemaakt en/of uit het door fysieke en/of geestelijke verhouding(en) ontstane overwicht;
art 242 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op meerdere althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2001 tot en met 10 augustus 2003 te Doetinchem, (telkens) met [slachtoffer B] (geboren op [geboortedatum ]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens)
- trekken aan haar string althans onderbroek/slip en/of
- betasten en/of naar voren trekken van haar bh-bandje(s) en/of hemdje (dat/die zij aanhad) en/of
- betasten en/of masseren en/of kriebelen van haar schouder(s) en/of rug en/of been en/of het (vervolgens) weg/omhoog/opzij trekken van haar shirt en/of bh en/of pyama en/of broek (dat/die zij aanhad) en/of (vervolgens) met zijn hand(en) haar borst(en) en/of billen betasten en/of (over) haar borst(en) en/of billen wrijven;
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op meerdere althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2001 tot en met 15 september 2004 te Doetinchem, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer B] (geboren op [geboortedatum ]), immers heeft verdachte (telkens)
- aan haar string althans onderbroek/slip getrokken en/of
- haar bh-bandje(s) en/of hemdje (dat/die zij aanhad) betast en/of naar voren getrokken en/of
- haar schouder(s) en/of rug en/of been betast en/of gemasseerd en/of gekriebeld en/of (vervolgens) haar shirt en/of bh en/of pyama en/of broek en/of string/onderbroek (dat/die zij aanhad) weg/omhoog/opzij getrokken en/of (vervolgens) met zijn hand(en) haar borst(en) betast en/of (over) haar borst(en) gewreven en/of de vagina van die [slachtoffer B] betast en/of (over) haar vagina gewreven;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op meerdere althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 september 2004 tot en met 28 februari 2005 te Arnhem, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer B] (telkens) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit (telkens)
- haar shirt en/of bh en/of broek en/of string (dat/die zij aanhad) weg/omhoog/opzij trekken en/of
- haar borst(en) betasten en/of (over) haar borst(en) wrijven en/of
- haar billen betasten en/of (over) haar billen wrijven en/of
- haar vagina betasten en/of (over) haar vagina wrijven
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) uit het plotsklaps en/of onverhoeds en/of met kracht vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer B] en/of omhoogbrengen van haar shirt en/of bh en/of losmaken van haar broek en/of uit het door fysieke en/of geestelijke verhouding(en) ontstane overwicht;
art 246 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op meerdere althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 01 december 2004 te Doetinchem, (telkens) met [slachtoffer A] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
- meerdere malen althans éénmaal haar shirt en/of pyama en/of broek en/of onderbroek (dat/die zij aanhad) weg/omhoog/opzij trekken en/of
- meerdere malen althans éénmaal met zijn hand(en) haar borst(en) betasten en/of (over) haar borst(en) wrijven en/of
- meerdere malen althans éénmaal haar vagina betasten;
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op meerdere althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 01 december 2004 te Doetinchem, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer A] ([slachtoffer B]), geboren op [geboortedatum], immers heeft verdachte
- meerdere malen althans éénmaal haar shirt en/of pyama en/of broek en/of onderbroek dat/die zij aanhad weg/omhoog/opzij getrokken en/of
- meerdere malen althans éénmaal met zijn hand(en) haar borst(en) betast en/of (over) haar borst(en) gewreven en/of;
- meerdere malen althans éénmaal haar vagina betast;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. In de verklaring van aangeefster [slachtoffer B] wordt opgemerkt dat verdachte, toen hij omstreeks november 2004 of december 2004 bij aangeefster op bezoek was, na enkele handtastelijkheden ook zijn vinger in de vagina van het slachtoffer heeft gestoken. Dat dit gebeurd zou zijn, is door verdachte weersproken.
Het bewijs dat deze feitelijke handeling heeft plaatsgevonden volgt niet uit enig ander zich in het dossier bevindend bewijsmiddel, maar slechts uit de verklaring van aangeefster. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat bewezenverklaring, wanneer twijfel bestaat over een bestanddeel dat de kern van het strafrechtelijke verwijt aantast, niet mogelijk is. Gelet hierop zal verdachte van het hem onder 1 tenlastegelegde in zoverre worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 september 2001 tot en met 10 augustus 2003 te Doetinchem, met [slachtoffer B] (geboren op [geboortedatum ]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
- trekken aan haar string en
- naar voren trekken van haar bh-bandje(s) en/of hemdje dat/die zij aanhad en
- betasten en/of masseren en/of kriebelen van haar schouder(s) en/of rug en/of been en het (vervolgens) weg/omhoog/opzij trekken van haar shirt en/of bh en/of pyama en/of broek dat/die zij aanhad en (vervolgens) met zijn hand(en) haar borst(en) betasten en/of over haar borst(en) wrijven;
en
hij op tijdstippen in de periode van 01 september 2001 tot en met 15 september 2004 te Doetinchem, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer B] (geboren op [geboortedatum ]), immers heeft verdachte
- aan haar string getrokken en
- haar bh-bandje(s) en/of hemdje dat/die zij aanhad naar voren getrokken en
- haar schouder(s) en/of rug en/of been betast en/of gemasseerd en/of gekriebeld en/of (vervolgens) haar shirt en/of bh en/of pyama en/of broek en/of string dat/die zij aanhad weg/omhoog/opzij getrokken en vervolgens met zijn hand(en) haar borst(en) betast en/of over haar borst(en) gewreven en/of de vagina van die [slachtoffer B] betast en/of over haar vagina gewreven;
3.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 16 september 2004 tot en met 28 februari 2005 te Arnhem, door feitelijkheden [slachtoffer B] telkens heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit
- haar shirt en/of bh en/of broek en/of string dat/die zij aanhad weg/omhoog/opzij trekken en
- haar borst(en) betasten en/of over haar borst(en) wrijven en
- haar billen betasten en/of over haar billen wrijven en
- haar vagina betasten en/of over haar vagina wrijven
en bestaande die feitelijkheden telkens uit het plotsklaps en onverhoeds vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer B] en omhoogbrengen van haar shirt en bh en losmaken van haar broek en uit het door fysieke en/of geestelijke verhoudingen ontstane overwicht;
4.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2001 tot en met 01 december 2004 te Doetinchem, met [slachtoffer A] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het
- haar shirt en/of pyama en/of broek en/of onderbroek dat/die zij aanhad weg/omhoog/opzij trekken en
- met zijn hand(en) haar borst(en) betasten en/of over haar borst(en) wrijven en/of
- haar vagina betasten;
Gevoerde verweren
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer B] en [slachtoffer A], daar waar zij verdachte aanwijzen als degene die hen ontuchtig heeft bejegend, kan worden getwijfeld, gelet op andere zich in het dossier bevindende verklaringen. Om die reden moet het ervoor worden gehouden dat verdachte ten onrechte de schuld krijgt van de in de tenlastelegging verweten gedragingen, althans dat ten onrechte wordt aangenomen dat verdachte met zijn handelen ontuchtige bedoelingen heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken als de onderhavige de beoordeling van het tenlastegelegde in de kern neerkomt op een weging van de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaringen van enerzijds het slachtoffer en anderzijds de verdachte. De rechtbank heeft, zoals reeds hiervoor overwogen, geen reden om de juistheid of betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer B] in twijfel te trekken, noch heeft zij dat ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer A]. Beiden hebben een gedetailleerde verklaring afgelegd, die op punten bevestiging heeft gevonden in andere zich in het dossier bevindende verklaringen van onder andere [vriend slachtoffer B], toenmalig vriendje van [slachtoffer B], of gebleken omstandigheden. Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting waargenomen dat zowel [slachtoffer B] als [slachtoffer A] bij het voorlezen van de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer B] geëmotioneerd waren. Naar het oordeel van de rechtbank sterken die –authentiek overgekomen- emoties de betrouwbaarheid van de in hun verklaringen weergegeven gang van zaken. Daar waar de raadsman erop heeft gewezen dat de mogelijkheid dat deze emoties kunnen voortvloeien uit het handelen van een ander dan verdachte, wijst de rechtbank op het volgende.
Betreffende verdachte moet opgemerkt worden dat hij enkele hem bezwarende omstandigheden heeft erkend, maar daarvoor een verklaring heeft gegeven die op de rechtbank als ongeloofwaardig is overgekomen.
Eén van de meest in het oog springende omstandigheden in dit verband is het voelen door verdachte aan de borsten van [slachtoffer B]. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij uit bezorgdheid over de mogelijkheid dat [slachtoffer B] borstkanker had, desverzocht voelend heeft onderzocht of op haar borsten knobbeltjes vielen waar te nemen. Door [slachtoffer B] is nadrukkelijk weersproken dat zij verdachte -uit angst voor borstkanker- zou hebben gevraagd haar aan een pseudo-medisch onderzoek te onderwerpen. De rechtbank vermag niet in te zien waarom een meisje, verkerende in een leeftijd waarin de ontluikende volwassenheid gepaard gaat met gevoelens van onzekerheid over het eigen lichaam, op dit punt niet te rade zou gaan bij een huisarts, een moeder of vader, een zus of een vriendin, maar bij een oom die zij niet dagelijks ziet en die elke medische deskundigheid of nauwe familiale betrokkenheid terzake ontbeert. Hetgeen de verdachte in dit verband heeft opgemerkt, stelt de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Een andere omstandigheid is het herhaaldelijk voorkomen van aan [slachtoffer B] gerichte opmerkingen van verdachte. Uit het dossier valt af te leiden dat verdachte wel eens heeft gezegd ‘dat ze er lekker uit zag’, of ‘dat haar rondingen er goed uitkwamen’. Voorts werden door verdachte aan [slachtoffer B] wel eens vragen gesteld ‘of zij wist wat ze met een vriendje moest doen’. Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat deze opmerkingen moeten worden geplaatst tegen de achtergrond van de onzekerheid over haar lichaam waarmee [slachtoffer B] kampte en dat de opmerkingen hetzij als hart onder de riem, hetzij als grapje waren bedoeld. De rechtbank acht echter aannemelijk dat deze opmerkingen als zodanig geen kwalificatie geven over het lichaam van iemand die daarover in onzekerheid verkeert, maar moeten worden gezien als opmerkingen die specifiek gericht zijn op de omvang van de borsten of de seksuele aantrekkingskracht, althans in ieder geval zodanig beladen zijn, dat daarmee enige seksuele aandrift geassocieerd kan worden. Ook op dit punt moet de verklaring die verdachte in dit verband heeft afgelegd als ongeloofwaardig terzijde worden gesteld.
Een derde omstandigheid betreft het trekken aan strings door verdachte. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat dit niet alleen gebeurde bij volwassen vrouwen, maar ook bij [slachtoffer B]. Verdachte heeft ook hierover verklaard dat het een grap betrof. Ook dit vermag de rechtbank niet in te zien. Dergelijk gedrag, daargelaten of het onder omstandigheden als grappig zou kunnen worden ervaren, wordt in het algemeen evenwel niet op prijs gesteld, zeker niet indien tussen betrokkenen een aanmerkelijk leeftijdsverschil bestaat.
Bovengenoemde omstandigheden in onderling verband beschouwd geven naar het oordeel van de rechtbank een achtergrond tegen welke de verklaringen van verdachte mogen, kunnen en ook moeten worden geplaatst. Die achtergrond bestaat erin dat verdachte zich bij zijn handelen kennelijk geen rekenschap heeft gegeven van grenzen van betamelijkheid die in het normale maatschappelijke verkeer hebben te gelden, danwel zich van het bestaan van die grenzen niets heeft aangetrokken.
Uit de hiervoor aangehaalde omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank eveneens dat verdachtes handelen wel degelijk als ontuchtig kan en moet worden betiteld. Anders dan de raadsman heeft betoogd, leidt het onder 3 tenlastegelegde ook tot bewezenverklaring. In het onderhavige geval vond, zoals in het onder 2 tenlastegelegde is bewezenverklaard, al enige jaren seksueel misbruik plaats.
Daarnaast bestond er tussen de betrokkenen een groot leeftijdsverschil. Voorts blijkt uit het dossier dat de familieverhoudingen tot dan toe hecht waren en het contact tussen de ouders van het slachtoffer en de verdachte en zijn vrouw intensief was. In dat licht is aannemelijk dat ongewenst seksueel contact door een oom met zijn minderjarig nichtje, terwijl dit plaatsvindt in een relatief kleine ruimte –met name de studentenkamer in Arnhem- waarbij geen andere personen aanwezig zijn, voor deze laatste reeds snel plaatsvindt in een situatie waarin de pleger mede door die omstandigheden een zodanig psychisch overwicht heeft dat de wil tot verzet bij het slachtoffer bij voorbaat wordt gebroken en daarmee dus wordt belet dat het slachtoffer haar vrije wil kan uiten.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde acht de rechtbank eveneens het in de vorige alinea vermelde omtrent leeftijdsverschil en familieverhoudingen van belang. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte onder andere in het helpen CD branden aanleiding zag om [slachtoffer A], die zich op zijn schoot bevond en derhalve feitelijk niet weg kon, de ontuchtige handelingen te laten ondergaan.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las-te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Voor zover betrekking hebbend op de periode 1 september 2001 tot en met 10 augustus 2003:
De eendaadse samenloop van:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
en
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige
Voor zover betrekking hebbend op de periode van 11 augustus 2003 tot en met 15 oktober 2004:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich gedurende enige jaren seksueel heeft vergrepen aan zijn twee nichtjes, die toen nog niet meerderjarig waren. Verdachte heeft bij herhaling ontuchtige handelingen gepleegd met zijn nichtjes. Daarbij is niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers doordat zij door verdachte op intieme delen van het lichaam zijn betast, maar is tevens schade toegebracht in psychische zin. Door verdachtes handelen is het hen immers onmogelijk gemaakt om zich onbekommerd en op normale wijze seksueel te ontwikkelen tot volwassenheid. Het handelen van verdachte heeft daarnaast de reeds bestaande gevoelens van onzekerheid als puber versterkt. Als gevolg van deze gebeurtenissen is de ontwikkeling van de slachtoffers achtergebleven en ondergaat [slachtoffer B] ook psychotherapie om de draad in het leven weer op te pakken. Ter terechtzitting heeft zij in dit verband op indringende wijze verslag gedaan van de impact die de gebeurtenissen op haar hebben gehad.
De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij gedurende het onderzoek ondanks hem bezwarende omstandigheden nimmer verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, noch van enige spijt ter zake heeft blijk gegeven. Als gevolg van zijn handelen is de ontwikkeling van zijn twee nichtjes beschadigd en zijn familiebanden verbroken. Daar waar de grenzen van betamelijkheid door verdachte zijn geschonden op de manier zoals bewezenverklaard, dient daarvoor straf te volgen.
In zaken als de onderhavige is de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet ongebruikelijk. In zoverre doet de vordering van de officier van justitie, uitgaande van een volledige bewezenverklaring, naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen recht aan de ernst van misdrijven als de onderhavige. In de omstandigheid echter dat de rechtbank verdachte van het hem onder 1 tenlastegelegde zal vrijspreken, het gegeven dat verdachte in het verleden niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en in aanmerking genomen dat het hier niet gaat om de meest ernstige vorm van seksueel misbruik, zal de rechtbank volstaan met na te melden straf.
Teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten, zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer B] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.250,= gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Deze vordering is ter terechtzitting verhoogd tot een bedrag van € 1.400,=.
Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden, als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht ook tot vergoeding van die schade gehouden. Bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding heeft de rechtbank voor toewijzing de navolgende posten in aanmerking genomen:
- kosten voor een kopie van het medisch dossier ad € 25,=
- aan niet door de ziektekostenverzekering van benadeelde vergoede kosten voor medische
behandeling: - € 75,00 minus € 56,25 = € 18,75
- € 75,00 minus € 56,25 = € 18,75
- € 37,50 minus € 28,13 = € 9,37
- € 75,00 minus € 56,25 = € 18,75 +
---------------------------------------------------
subtotaal: € 65,62
- vergoeding voor tot heden geleden immateriële schade, door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid begroot op € 1.000,=.
Ten aanzien van de gevorderde reiskostenvergoeding is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de vordering -nu deze is betwist- onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding (bij voorschot) wegens opgelopen of nog op te lopen studievertraging, derving of toekomstige derving van verdiencapaciteit en toekomstige schade voor psychotherapeutische behandeling is de rechtbank van oordeel, nu de vordering is betwist, dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat de vordering zich leent voor toewijzing in het strafproces. In zoverre zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zulks laat onverlet dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer, als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 55, 57, 246, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 150 (honderdvijftig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer B], de gegevens waarvan bekend zijn bij de officier van justitie, van € 1.090,62 (duizendnegentig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer partij [slachtoffer B], de gegevens waarvan bekend zijn bij de officier van justitie, te betalen een bedrag van € 1.090,62 (duizendnegentig euro en tweeënzestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal kunnen worden toegepast voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen, zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Krijger, voorzitter, Van Harreveld en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2006.