ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ3511

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
1 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460707-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Harreveld
  • A. Krijger
  • H. Hödl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie door een militair

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 1 december 2006, is de verdachte, een lid van de Nationale Reserve, beschuldigd van het voorhanden hebben van een aanzienlijke verzameling wapens en munitie in zijn woning. De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van nabootsingen van vuurwapens, springstoffen en diverse soorten munitie, waaronder oefenhandgranaten en schietpennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van deze voorwerpen, die door zijn zoon waren verzameld. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzet had op het voorhanden hebben van deze wapens, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn achtergrond en de omstandigheden, op zijn minst voorwaardelijk opzet had.

De rechtbank overwoog dat de aangetroffen voorwerpen, ondanks hun uiterlijk en de beweringen van de verdediging, onder de Wet wapens en munitie vielen. De verdachte had onder andere een aantal imitatiehandgranaten en springstoffen in zijn bezit, waarvan de rechtbank concludeerde dat deze niet als onschuldig konden worden beschouwd. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

De strafmaat werd bepaald op een werkstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de maatschappelijke onrust die hierdoor kon ontstaan, en de rol van de verdachte als militair. De rechtbank legde ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op van vijf maanden, die niet ten uitvoer zou worden gelegd tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit binnen de proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460707-05
Uitspraak d.d.: 1 december 2006
TEGENSPRAAK/ dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 december 2005 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie I onder 7, te weten een nabootsing van een pistool en/of een nabootsing van een voor ontploffing bestemd voorwerp, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die door zijn vorm en zijn afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met een vuurwapen en/of met (een) voor ontploffing bestemd(e) voorwerp(en), te weten een pistool van het merk Glock, model 17, en/of een veerdrukwapen in de vorm van een pistool van het merk Smith & Wesson, model 645 en/of twee, althans een oefenhandgrana(a)t(en), type 355, en/of een voorwerp vermeld op lijst a of lijst b van de bij de regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool van het merk BERETTA, model 92F, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
artikelen 13 lid 1 en 55 Wet wapens en Munitie;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie.
2.
hij op of omstreeks 20 december 2005 in de gemeente Ermelo 30 gram, althans een hoeveelheid springstof pentaerythritoltetranitraat, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing van de categorie II onder 7, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 20 december 2005 in de gemeente Ermelo een of meer wapens van categorie II, te weten twee, althans een of meer dozen Simunition en/of knalnabootser en/of 2115, althans een aantal oefenpatronen en/of 24, althans een aantal artillerie simulatoren en/of 26, althans een aantal simulatoren, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 20 december 2005 in de gemeente Ermelo een of meer wapens van categorie III, te weten drie, althans een aantal schietpennen en/of munitie van categorie III, te weten 205 gram, allthans een hoeveelheid kruitpoeder en/of 237, althans een aantal oefenpatronen en/of 49, althans een aantal knalpatronen en/of 8, althans een aantal (scherpe) patronen voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 20 december 2005 in de gemeente Ermelo wapens van categorie I onder 7, te weten een nabootsing van een pistool en een nabootsing van een voor ontploffing bestemd voorwerp, zijnde voorwerpen die door hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met een vuurwapen of met een voor ontploffing bestemd voorwerp, te weten een pistool van het merk Glock, model 17, en een veerdrukwapen in de vorm van een pistool van het merk Smith & Wesson, model 645 en twee oefenhandgranaten, type 355, en een voorwerp vermeld op lijst a van de bij de regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool van het merk BERETTA, model 92F, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 20 december 2005 in de gemeente Ermelo 30 gram van de springstof pentaerythritoltetranitraat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing van de categorie II onder 7, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 20 december 2005 in de gemeente Ermelo wapens van categorie II, te weten dozen simunition en 24 artillerie simulatoren, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 20 december 2005 in de gemeente Ermelo wapens van categorie III, te weten drie schietpennen en munitie van categorie III, te weten oefenpatronen en knalpatronen en (scherpe) patronen voorhanden heeft gehad;
Gevoerde verweren
De wetenschap van verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van de verboden wapens en munitie, zodat ook niet gezegd kan worden dat verdachte opzet had op het voorhanden hebben van verboden wapens of munitie.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Ter terechtzitting heeft de rechtbank verdachte bevraagd over de aanwezigheid van een grote hoeveelheid wapens en munitie in zijn woning. Gevraagd naar de wetenschap die verdachte had over de wapenverzameling die zijn zoon [zoon] in de loop der tijd had opgebouwd, heeft verdachte te kennen gegeven dat hij er niet mee instemde dat [zoon] die verzameling vergrootte, maar dat hij tegen de bestaande verzameling in woord noch daad is opgetreden.
Tegen die achtergrond beschouwt de rechtbank verdachtes verklaringen, afgelegd in het voorbereidend onderzoek door de Koninklijke Marechaussee. In het verloop van dat onderzoek heeft verdachte in diverse verklaringen erkend dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid in zijn woning van flitsknalsimulatoren, plastic pistolen, een metalen zakje met springstof, kruit van hagelpatronen, 9mm patronen, (oefen-)handgranaten, thunderflashes, vuurwerk, strijkers, schietpennen en een geweer waarmee hij samen met zijn zoon [zoon] had geschoten op de hei. In dat licht gaat de rechtbank voorbij aan het betoog dat verdachte, geïnteresseerd als hij blijkens het dossier was in wapens en munitie, geen wetenschap zou hebben gehad van de wapenverzameling van zijn zoon. Uit het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank zelfs het tegendeel aannemelijk, te weten dat verdachte opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de wapens en munitie, waarbij willekeurig is of die behoorden tot zijn eigen verzameling of die van zijn zoon [zoon]. In ieder geval is boven twijfel verheven dat verdachte zich nimmer heeft verzet tegen de aanwezigheid van wapens of munitie, behorende tot de collectie van [zoon], in zijn woning, terwijl voor een dergelijk verzet, gezien het voorgaande en de eerdere verzamelwoede van zijn zoon [zoon], alle aanleiding bestond. Nu in dit verband niet relevant is of verdachte al dan niet kennis droeg van de precieze samenstelling en technische details betreffende de door [zoon] aangelegde verzameling, heeft hij op zijn minst opzet in de voorwaardelijke vorm gehad en moet zijn verweer worden verworpen.
In het bijzonder ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat de onder verdachte aangetroffen oefengranaten niet kunnen worden beschouwd als imitatiewapens in de zin van de Wet wapens en munitie. De handgranaten waren immers blauw geverfd, geleken niet op een echte handgranaat en bevatten ook geen explosieve lading.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Aan de verdachte wordt verweten dat hij voorwerpen voorhanden heeft gehad die geleken op voor ontploffing bestemde voorwerpen, te weten twee imitatiehandgranaten. In het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 507 en volgende, wordt in dit verband gerelateerd dat de bedoelde oefenhandgranaten, onder verdachte in beslag genomen onder het nummer A2009-01-01, nabootsingen zijn van een voor ontploffing bestemd voorwerp, te weten een handgranaat van het type 355. Als zodanig betreft het een voorwerp dat door een sprekende gelijkenis in vorm, afmetingen, kleur, of anderszins, zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
In dit verband is niet van belang dat imitatiehandgranaten door verdachte blauw geverfd waren om daarmee de betekenis aan te geven van oefenhandgranaat. Waar voor ingewijden in de krijgsmacht of anderszins deskundigen het gebruik van de kleur blauw op dergelijke voorwerpen de associatie met een oefenwapen zal oproepen, heeft dit niet te gelden voor de gemiddelde burger die met een dergelijk voorwerp wordt geconfronteerd. In het algemeen doet het enkele aanbrengen van de blauwe kleur op een voorwerp dat overigens sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand wapen niets af aan het voor bedreiging geschikte karakter van dat voorwerp, nog daargelaten dat de kleur blauw eenvoudig kan worden vervangen door bijvoorbeeld de kleur legergroen.
In het bijzonder ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat uit het dossier niet is gebleken dat het bij de onder verdachte in beslag genomen stof gaat om de springstof pentaerythritoltetranitraat.
De rechtbank stelt vast dat het Nederlands Forensisch Instituut blijkens pagina 529 en volgende van het dossier de onder verdachte onder nummer A1002-01-1 in beslag genomen kneedstof heeft onderzocht. Blijkens het rapport is de samenstelling van de onderzochte stof bepaald met Fouriertransform infraroodspectrometrie en daaruit volgde dat het ging om de springstof pentaerythritoltetranitraat (ofwel pentriet of PETN). Het verweer mist dan ook feitelijke grondslag en wordt reeds hierom verworpen.
In het bijzonder ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat de voorwerpen die verdachte voorhanden heeft gehad niet kunnen worden beschouwd als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het wat betreft de simulatoren gaat om vuurwerk en niet om een wapen of munitie in de zin van de Wet wapens en munitie, aangezien de simulatoren werden aangetroffen in een kist of verpakking met de tekst: “vuurwerk”.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Aan de verdachte wordt verweten dat hij één of meer wapen(s) als genoemd in artikel 2, eerste lid, categorie II van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad, te weten hoeveelheden van simunition, knalnabootser, oefenpatronen, artilleriesimulatoren en simulatoren. Uit het dossier valt op te maken dat het in dit verband gaat om twee dozen simunition van het type ‘DM54’ (in beslag genomen onder nummer A1006-03), 24 stuks artillerie simulator van het type ‘DM54’ (in beslag genomen onder nummer A1006-07), en 26 stuks simulator van het type ‘M22’ (in beslag genomen onder nummer A1006-09). Daarnaast is een aantal oefenpatronen in beslag genomen.
In het dossier wordt op pagina 417 en volgende een technische beschrijving gegeven van de simulator van het type ‘M22’. Over het gebruik of doel van het voorwerp wordt in dit verband het volgende opgemerkt: “de nabootser M22, (...) dient voor het optisch en akoestisch nabootsen van een TOW, Dragon en Carl-Gustav TLV. De nabootser dient in één van de bovengenoemde simulatoren (“MSR” Missile Simulator Round) geplaatst te worden”. De rechtbank is van oordeel dat dit voorwerp niet kan worden beschouwd als een wapen, maar als (oefen)munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie II van de Wet wapens en munitie, aangezien de simulator van het type M22 moet worden geplaatst in een andere simulator om een functie te hebben. Mitsdien is bewezenverklaring van dit bestanddeel uitgesloten.
In het dossier wordt op pagina 227 en volgende een technische beschrijving van de simulatoren van het type ‘DM54’ gegeven. Over het gebruik of doel van het voorwerp wordt in dit verband het volgende opgemerkt: “de elektrische nabootser DM54, explosie en vlam, dient voor het optisch en akoestisch nabootsen van een kanonschot. Zij is primair in gebruik als vervanger van de losse schoten bij de Leopard tank. De nabootser wordt bovendien gebruikt voor de navolgende simulaties:
- nabootsen van een granaatinslag of mijnexplosie in het vrije veld. (...)”
Uit de technische beschrijving blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat deze simulator in juridische zin op verschillende manieren kan worden geduid. Aan de ene kant kan de simulator van het type ‘DM54’ als munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie II van de Wet wapens en munitie worden beschouwd, aangezien het een voorwerp betreft dat wordt gebruikt als vervanger van de losse schoten van de Leopard-gevechtstank. Aan de andere kant kan de simulator van het type ‘DM54’ als een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II van de Wet wapens en munitie worden beschouwd, aangezien met dat voorwerp ook een mijnexplosie kan worden nagebootst. In het onderhavige geval heeft de steller van de tenlastelegging kennelijk het oog gehad op het gebruik van de simulator van het type DM54 als een explosief dat een nabootsing geeft van een mijnexplosie. Gelet op verdachtes verklaring ter terechtzitting dat hij ten minste één van deze simulatoren in het vrije veld tot ontploffing heeft gebracht en voorts in aanmerking nemende dat voor deze simulatoren geschikte lanceerapparatuur niet is aangetroffen, acht de rechtbank aannemelijk dat deze voorwerpen bij verdachte voorhanden waren om te worden gebruikt als een middel om een mijnexplosie te simuleren. In zoverre kan en moet het ook worden beschouwd als een wapen in de zin van voornoemde wetsbepaling.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de simulator in wettelijke zin moet worden beschouwd als ‘vuurwerk’ en niet als een wapen of munitie in de zin van de Wet wapens en munitie. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. In het Vuurwerkbesluit wordt in hoofdstuk 1 een nadere omschrijving van het begrip ‘vuurwerk’ gegeven. Artikel 1.1.3. Vuurwerkbesluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Dit besluit is niet van toepassing op:
a. in beslag genomen vuurwerk dat in beheer is bij de overheid;
b. vuurwerk waarover door de krijgsmacht, de politie of de brandweer wordt beschikt ten behoeve van instructiedoeleinden;
c. vuurwerk dat in het kader van internationaal vervoer per zeeschip of vliegtuig binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht en niet in Nederland wordt gelost of rechtstreeks wordt overgeladen naar een ander zeeschip onderscheidenlijk vliegtuig;
d. vuurwerk waarvoor regels zijn gesteld bij het Warenwetbesluit speelgoed.”
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de bedoelde simulatoren na een oefening door het onderdeel van de Nationale Reserve, waarin verdachte actief was, heeft meegenomen naar zijn huis om daar op te slaan voor gebruik in een latere oefening. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat het gaat om simulatoren waarover de krijgsmacht kon beschikken ten behoeve van instructiedoeleinden. Of een simulator als de onderhavige over het algemeen inderdaad als vuurwerk kan worden beschouwd, kan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval in het midden blijven. Gelet op artikel 1.1.3. Vuurwerkbesluit vallen de onder verdachte aangetroffen simulatoren immers hoe dan ook buiten de toepassing van het Vuurwerkbesluit en zijn zij dus niet aan toepassing van de Wet wapens en munitie onttrokken. Het verweer wordt verworpen.
In het bijzonder ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
‘schietpen’
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat schietpennen niet kunnen worden beschouwd als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
In de tenlastelegging wordt de term ‘schietpennen’ gehanteerd, hetgeen -naar de rechtbank aanneemt- betrekking heeft op de onder verdachte onder nummer A220-04 in beslag genomen voorwerpen. Blijkens het proces-verbaal, dossierpagina 217 en volgende, blijkt het hier te gaan om noodsignaalstiften. De verbalisant concludeert dat het een toestel betreft voor beroepsdoeleinden dat geschikt is om projectielen af te schieten, zodat het gaat om een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III onder 20.
De rechtbank deelt de conclusie van de verbalisant evenwel niet. Onder toestel voor beroepsdoeleinden in de zin van de Wet wapens en munitie moet worden verstaan een instrument waarmee, in het kader van de beroepsuitoefening, projectielen kunnen worden verschoten. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan schiethamers die worden gebruikt in de bouw, of aan lijnwerptoestellen in gebruik bij de brandweer of aan schietmaskers in gebruik bij een slachterij. Naar het oordeel van de rechtbank valt onder deze categorie niet een signaalstift als de onderhavige, aangezien niet is gebleken dat er een verband tussen dat voorwerp en enige beroepsuitoefening, in het algemeen en in concreto, bestaat.
Naar algemeen spraakgebruik moet het ervoor worden gehouden dat een signaalstift ertoe strekt een signaal af te geven, in het onderhavige geval kennelijk door middel van een ‘stift’, althans een zodanig voorwerp dat daarmee geschikte signaalpatronen of lichtkogels kunnen worden verschoten. Daarmee moet aangenomen worden dat het hier gaat om een alarmpistool als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III onder 40 van de Wet Wapens en Munitie.
Anders dan de raadsman ter terechtzitting heeft betoogd, is het voorhanden hebben van een dergelijk wapen verboden, tenzij de houder daarvan ingevolge artikel 26, tweede lid onder a juncto artikel 28, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, beschikt over een verlof als bedoeld in laatstgenoemde bepaling. Het bestaan van een dergelijk verlof is in het onderhavige geval niet aangevoerd of gebleken.
‘kruitpoeder’
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat uit het dossier niet is komen vast te staan wat de samenstelling was van de aangetroffen 205 gram stof, zodat niet vastgesteld kan worden dat sprake was van kruitpoeder. De rechtbank kan uit het dossier inderdaad niet afleiden dat de onder verdachte aangetroffen stof met een voor bewezenverklaring vereiste zekerheid kan worden geduid als kruitpoeder. In de Nederlandse taal valt hieronder immers te verstaan een ontplofbaar mengsel van salpeter, houtskool en zwavel. Daar waar verbalisanten in hun proces-verbaal concluderen dat de aangetroffen stof kruitpoeder betrof, terwijl uit het proces-verbaal niets blijkt omtrent enig onderzoek naar de samenstelling van het poeder, danwel dat de samenstelling hen bleek uit enige andere onderzoekshandeling of reden van wetenschap die de samenstelling van het kruitpoeder aan het licht zou kunnen brengen, kan de in het proces-verbaal getrokken conclusie, dat het hier gaat om kruitpoeder, niet worden gedeeld. In zoverre treft het verweer van de raadsman doel en kan het tenlastegelegde op dit punt niet bewezen worden.
‘munitie’
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat de onder verdachte aangetroffen (oefen-) patronen niet kunnen worden beschouwd als munitie in de zin van de Wet wapens en munitie, aangezien zij slechts werden gebruikt om een ‘knaleffect’ na te bootsen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Onder munitie, zoals omschreven in artikel 1, onder ten vierde van de Wet wapens en munitie, wordt mede begrepen projectielen of stoffen bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen. Ingevolge artikel 1, onder ten derde, van de Wet wapens en munitie wordt onder een vuurwapen verstaan een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Voor de beoordeling of sprake is van munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie III is, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet van belang of de loop van het betreffende vuurwapen wel of niet dichtgeschroefd is, noch of het gaat om losse flodders of scherpe patronen. Doorslaggevend voor de beoordeling is dat de onder verdachte aangetroffen munitie de bestemming had om met een vuurwapen te worden afgeschoten. In dat verband wordt in het dossier telkens gerelateerd (pagina’s 245 en volgende, 321 en volgende en 458 en volgende) dat die bestemming bestond. Dat de onderhavige munitie slechts een knalfunctie heeft, doet daar niet aan af. Het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Voor zover het feit is begaan met betrekking tot een wapen en voor zover het feit is begaan met betrekking tot munitie, telkens:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf als na te melden op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte samen met zijn zoon een forse verzameling wapens, munitie, oefenwapens en oefenmunitie in zijn woning voorhanden heeft gehad. Een dergelijke handelwijze kan niet alleen maatschappelijke onrust veroorzaken, maar roept in de omgeving ook een reëel gevaar voor personen en goederen in het leven. Dat gevaar bestaat niet alleen uit de mogelijkheid van ontploffing bij brand, calamiteit of door welke andere oorzaak ook, maar eveneens uit de mogelijkheid dat wapens en munitie ongecontroleerd worden verhandeld of anderszins verder hun weg vinden in het maatschappelijk verkeer.
Uit het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte de ernst van zijn handelen volledig onderkent. Daar waar verdachte ter terechtzitting heeft verklaard het ontmantelen van een handgranaat in zijn woning als een volstrekt gevaarloze bezigheid te beschouwen, lijkt veeleer het tegendeel aannemelijk.
Met gebruikmaking van zijn positie als militair bij de National Reserve heeft verdachte de hand gelegd op enkele explosieve voorwerpen door zich deze na een militaire oefening toe te eigenen en vervolgens in zijn woning te bewaren. Uit fascinatie voor de werking ervan werd ten minste één explosief op een voor het publiek toegankelijke plaats, de hei, tot ontploffing gebracht. Een dergelijke gang van zaken duidt niet alleen op een gebrek aan normbesef, maar staat ook op gespannen voet met de zorgvuldigheid die van militairen in de omgang met explosieven in procedureel en feitelijk opzicht wordt verwacht.
Door het samen binnensmokkelen van een vuurwapen uit Kroatië en het afvuren van circa dertig geweerschoten op de heide heeft verdachte bovendien een slecht voorbeeld gegeven aan zijn zoon [zoon], die voor de militaire rechter wordt vervolgd voor vele en ernstige overtredingen van de Wet wapens en munitie.
In het voordeel van verdachte respectievelijk als strafmaatverlagende factor weegt de rechtbank mee dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat aannemelijk is dat hij zijn functie bij de Nationale Reserve niet zal kunnen behouden.
Teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten, zal de rechtbank naast een werkstraf tevens een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
Ad informandum gevoegde zaken
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaak, bekend onder parketnummer 06/460707-05. Verdachte heeft bekend dat feit te hebben begaan en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor dat feit geen verdere strafvervolging zal volgen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 55, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Krijger en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2006.