RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460270-06
Uitspraak d.d.: 6 december 2006
Tegenspraak
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1984,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.
Dit vonnis is onder toepassing van artikel 322, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 augustus 2006, 27 oktober 2006 en
22 november 2006.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 23 augustus 2006 het verzoek van de raadsman strekkende tot opheffing c.q. schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis, afgewezen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 mei 2006 in de gemeente Harderwijk met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Burgemeester de Meesterstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of openbare plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het schoppen en/of slaan op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug of elders in het lichaam van die [slachtoffer],
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (verwondingen aan het hoofd en/of elders aan het lichaam en/of een steekwond in de rug of elders in het lichaam) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 3 mei 2006 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen , althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 03 mei 2006 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Door en namens verdachte is het op het slachtoffer uitgeoefende geweld met een mes betwist.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat nadat het openlijk geweld had plaatsgevonden er mogelijk met een mes gestoken is, doch dat verdachte daarbij niet aanwezig is geweest, maar mogelijkerwijs wel de medeverdachte omdat die enige tijd ná verdachte bij de auto is aangekomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer], aangever, verklaart het volgende (p.35-39):
[verdachte] en [mededader] kregen mij te pakken ter hoogte van de brandweerkazerne. Op het moment dat zij mij te pakken hadden stond [mededader] voor mij en [verdachte] achter mij. Ik voelde direct een stekende pijn in de onderkant van mijn rug, net boven de broeksriem. Op datzelfde moment kreeg ik van zowel [verdachte] als [mededader] meerdere schoppen en
vuistslagen tegen mijn hoofd en lichaam. Ik kreeg van [verdachte] en [mededader] slagen en trappen tegen de zijkant van mijn romp, benen, gelaat en hoofd. Ik voelde op mijn rug op de plaats waar ik de stekende pijn voelde. Toen ik mijn hand naar voren haalde zag ik dat er allemaal bloed aan mijn hand zat.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de volgende getuigenverklaringen:
? [getuige A] (p.60/61):
[slachtoffer] moest door het gat naar buiten. Hij kreeg nog een trap van [verdachte]. [slachtoffer] werd door [verdachte] letterlijk door het gat getrapt. [verdachte] gaf [slachtoffer] een klap op zijn achterhoofd.
? [getuige B] (p.48/49):
Ik zag dat een man aangevallen werd door twee andere mannen. Ik zag dat beide aanvallers het slachtoffer diverse vuistslagen in het gezicht gaven. Ik kon zien dat het slachtoffer zijn gezicht onder het bloed zat. Ook zag ik dat hij bloed op zijn rug, net boven zijn broeksriem had. Dit was een flinke vlek. Ik had goed zicht op de groep. Op een gegeven moment zag ik dat de aanvallers om zich heen keken. Ik denk dat dit de aanvallers afschrikte want ze liepen richting de eerder genoemde personenauto.
? [getuige C] (p.50):
Ik zag dat de twee mannen bij het slachtoffer wegliepen. De beide mannen stapten in deze auto.
? [getuige D] (p.52/53)
Ik zag dat de twee mannen mannen wegliepen in de richting van de straat. Ik zag dat de auto stopte bij de twee mannen.
? [getuige E] (aanvullend proces-verbaal pag. 8):
Ik zag toen ik naar buiten stapte dat [verdachte] met een mes stond te zwaaien. [verdachte] zei dat hij [slachtoffer] zou afmaken.
Alsmede door de medische verklaring (p.41) inhoudende:
Diagnose: steekverwonding rug, zonder trauma aan buikorganen.
Het bovenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat er tijdens de openlijke geweldpleging met een mes is gestoken door de verdachte die aanvankelijk achter aangever stond, en niet eerst nadien toen die verdachte zich reeds in de richting van de auto had begeven.
Ter zitting van 23 augustus 2006 heeft verdachte zijn vriend als getuige naar voren geschoven die in het voordeel van verdachte zou kunnen getuigen. Deze getuige alsmede enige andere getuigen zijn vervolgens door de rechter-commissaris gehoord. Uit de afgelegde verklaringen komt naar voren dat de medeverdachte kort na het incident zou hebben verteld dat hij het slachtoffer zou hebben gestoken.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de door de getuigen afgelegde verklaringen op elkaar zijn afgestemd, te meer nu verdachte pas ter zitting melding heeft gemaakt van deze getuigen, terwijl het incident al in mei heeft plaatsgevonden en de getuigen, blijkens hun afgelegde verklaringen, ook al kort na die tijd over de gestelde informatie zouden hebben beschikt.
De rechtbank zal deze verklaringen dan ook naast zich neerleggen, nu zij in strijd zijn met verklaringen van getuigen die onafhankelijk staan ten opzichte van zowel verdachte als van aangever.
Op grond van voormelde – in onderling verband en samenhang te beziene – feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de feiten als hierna te melden.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 mei 2006 in de gemeente Harderwijk met een ander op of aan de openbare weg, Burgemeester de Meesterstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het schoppen en slaan op/tegen het hoofd en op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- het steken met een mes in de rug van die [slachtoffer],
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, verwondingen aan het hoofd en elders aan het lichaam en een steekwond in de rug, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 3 mei 2006 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven – in eendaadse samenloop begaan -:
- feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- feit 2 primair: poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Zij komt tot een hogere strafoplegging, omdat naar het oordeel van de rechtbank de door de officier van justitie geformuleerde strafeis is gebaseerd op de bewezenverklaring van alleen feit 1 en overigens onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidstraf van na te melden duur leiden – dat
verdachte, samen met een ander, het slachtoffer heeft opgezocht, hem uit zijn verblijfplaats hebben gejaagd en vervolgens op een zinloze en uitermate grove wijze geweld op het slachtoffer hebben toegepast, waaronder het steken met een mes in het lichaam van het slachtoffer in de nabijheid van vitale organen. Gezien de uitlatingen en de handelwijze van verdachte is het niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer deze aanval heeft overleefd.
Een dergelijke handelwijze acht de rechtbank verwerpelijk. Naar de ervaring leert, zijn delicten als de onderhavige veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij de directe slachtoffers. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen de recidive van verdachte ter zake van delicten met geweldscomponenten.
De officier van justitie heeft als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf gevorderd dat verdachte zich ter behandeling zal laten opnemen in Groot Baterlaar te Lunteren.
In de uitspraak van verdachte ter zitting, dat hij niet langer gemotiveerd is een behandeltraject in te gaan na ommekomst van een gevangenisstraf voor langere duur, acht de rechtbank oplegging van die strafmodaliteit niet langer geïndiceerd.
In beslag genomen voorwerpen
Nu het belang van de strafvordering zich niet meer daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast aan verdachte van:
- een telefoontoestel van het merk Sony Ericsson, type K500I;
- een telefoontoestel van het merk Nokia, type 1100.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een ploertendoder in houder, dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven werd aangetroffen, terwijl deze van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van straf is gegrond op de artikelen:
10, 27, 36b, 36c, 45, 55, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerleg-ging van deze uitspraak in verzekering
en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslag-ge-no-men ploertendoder in houder.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van de inbeslaggenomen telefoons, te weten een telefoontoestel van het merk Sony Ericsson, type K500I, en een telefoontoestel van het merk Nokia, type 1100.
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Van Hoorn en Hemrica, rechters,
in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting
van 6 december 2006.