ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ4181

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460370-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Harreveld
  • J. de Bie
  • M. van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 12 december 2006 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 29 juni 2006 in Eerbeek, gemeente Brummen, een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door deze met een stok meerdere malen op het hoofd en lichaam te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, vanwege een ziekelijke stoornis, waaronder een aandachtstekortstoornis en een bewegingsstoornis (Gilles de la Tourette). De rechtbank oordeelt dat de verdachte tijdens het delict niet in staat was tot kalm beraad en rustig overleg, mede door zijn alcoholgebruik en de woede-uitbarsting die hij ervoer.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde, namelijk poging tot doodslag, is wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder ambulante behandeling bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard was dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460370-06
Uitspraak d.d.: 12 december 2006
tegenspraak/ oip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in huis van bewaring Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 november 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2006 te Eerbeek, gemeente Brummen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een stok, althans een stuk hout, althans een hard en/of zwaar voorwerp, meerdere malen, althans eenmaal op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 29 juni 2006 te Eerbeek, gemeente Brummen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een stok, althans een stuk hout, althans een hard en/of zwaar voorwerp, meerdere malen, althans eenmaal op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 29 juni 2006 te Eerbeek, gemeente Brummen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (breuk in linkeronderarm en/of linkerelleboog en/of meerdere, althans (een) gat(en) in het hoofd), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een stok, althans een stuk hout, althans een hard en/of zwaar voorwerp, meerdere malen, althans eenmaal op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of (met de hand) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of (met de voet) tegen het lichaam te trappen en/of
te schoppen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Weliswaar heeft verdachte tijdens zijn gewelddadigheden tegen het slachtoffer het besluit genomen van een houten stok (een deel van een voetensteunbalk van een bar) gebruik te maken, in de gegeven omstandigheden kan dit toch niet de conclusie wettigen, dat sprake is geweest van voorbedachte rade (“na kalm beraad en rustig overleg”). Mede in het licht van de over hem uitgebrachte rapporten is namelijk veeleer aannemelijk, dat bij verdachte, die sterk onder invloed van alcohol was en lang zijn negatieve gevoelens over het gedrag van het slachtoffer had weten te onderdrukken, sprake was van een zodanige woedeuitbarsting, dat hij in feitelijke én wettelijke zin tijdens zijn gehele handelen buiten staat was tot kalm beraad en rustig overleg.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 29 juni 2006 te Eerbeek, gemeente Brummen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een stok, meerdere malen, op het hoofd en het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Bewijsoverweging
Uit de verklaringen van verdachte en de overige bewijsmiddelen volgt, in samenhang met de aard van de gedraging en algemeen bekende ervaringsregels met betrekking tot de risico’s van geweld tegen (onder meer het hoofd van) personen door middel van zware/harde slagwapens, dat verdachte zich willens en wetens ten minste heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij door zijn handelen aan het slachtoffer dodelijk letsel zou toebrengen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte zijn uitgebracht een rapport gedateerd 20 september 2006 opgemaakt door M.A.W. Verwielen, psychiater, alsmede een aanvullend rapport van psychiater S. de Jong gedateerd 28 september 2006.
Zich verenigend met de op dit punt eensluidende conclusies van beide rapporteurs, stelt de rechtbank vast dat het bewezenverklaarde aan verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, vanwege een bij verdachte aanwezige ziekelijke stoornis. Verdachte leidt aan een aandachtstekortstoornis. Daarnaast heeft verdachte een bewegingsstoornis (Gilles de la Tourette), die gepaard gaat met tics. Verdachte heeft voorts een stoornis ten aanzien van zijn impulscontrole. Tevens is er bij hem sprake van misbruik van alcohol. Verdachte heeft moeite zich te beheersen en dit wordt onder invloed van drank heftiger.
De stoornis van de impulscontrole in combinatie met het alcoholgebruik van verdachte hebben het handelen ten tijde van het plegen van het delict beïnvloed.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte zich uit irritatie heeft schuldig gemaakt aan buitensporig en levensgevaarlijk geweld jegens het slachtoffer, terwijl deze huisgenoot volstrekt weerloos was en toen voor irritatie generlei aanleiding gaf. Anderzijds heeft de rechtbank laten medewegen dat verdachte terzake verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en dat in voormelde rapporten is geadviseerd verdachte al dan niet klinisch te laten behandelen voor zijn problematiek, nu gevaar voor recidive duidelijk aanwezig is.
De officier van justitie heeft in haar eis gekozen voor klinische behandeling van verdachte en zij heeft voor de bijzondere voorwaarden een proeftijd gesteld van 4 jaar. Nu de omtrent verdachte uitgebrachte rapporten over de noodzaak van een klinische behandeling niet eenduidig zijn kiest de rechtbank, mede gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, en ook door de reclassering is geadviseerd, voor een ambulant behandelingstraject en een tweetal proeftijden als hierna vermeld. Voor het geval dat mocht blijken dat met dit traject niet kan worden volstaan, overweegt de rechtbank dat het de officier van justitie vrijstaat een vordering in te dienen tot wijziging van de bijzondere voorwaarden.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van +- € 3.000,-- schriftelijk gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering wegens betwisting en ontbrekende onderbouwing niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op artikel 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45 en 287 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde zich aansluitend aan zijn detentie ambulant zal laten behandelen bij GG Net of bij een andere door de reclassering aangewezen instelling en dat veroordeelde zich gedurende een proeftijd van 3 (drie) jaren overigens zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft de reclasseringsinstelling (Unit Zutphen) opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, De Bie en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 december 2006.