RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/552328-06
Uitspraak d.d.: 20 december 2006
Tegenspraak
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te Heerde,
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2006.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 18 augustus 2006 in de gemeente Heerde als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Kerkdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder zich ervan te vergewissen dat de weg vrij was, linksaf te slaan, (teneinde de Kanaaldijk in te rijden), waarbij zij -verdachte- een haar op dezelfde weg tegemoetkomende fietser niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan een botsing tussen het door verdachte bestuurde voertuig en deze fietser is onstaan, waardoor [slachtoffer], althans een ander werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of een hersenbloeding, althans hersensletsel, heeft bekomen;
ALTHANS, dat
zij op of omstreeks 18 augustus 2006 in de gemeente Heerde als bestuurder van een personenauto, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kerkdijk, bij het afslaan naar links, teneinde de Kanaaldijk in te rijden, een haar op dezelfde weg tegemoetkomende fietser niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan een botsing tussen het door haar, verdachte, bestuurde voertuig en voornoemde fietser is onstaan, waarbij voornoemde fietser letsel en/of schade heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmotivering en bewezenverklaring
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
2. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende redenen zijn om schuld, als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan te nemen en voorts dat er sprake is van verontschuldigbare onmacht ten gevolge van verblinding van verdachte door een lage zonnestand op het moment van het ongeval. Verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van schuld.
3. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Rijdende over de Kerkdijk had verdachte te maken met een laagstaande zon.(voetnoot 1) Desondanks was zij wel in staat een naderende tegemoetkomende auto waar te nemen en deze voorrang te verlenen.(voetnoot 2) Nadat verdachte was afgeslagen kan het, naar het oordeel van de rechtbank, niet anders zijn geweest dan dat de verblinding door de zon van verdachte is afgenomen en zij een beter zicht op de weg moet hebben gehad en het slachtoffer had moeten zien. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.
4. Geheel ten overvloede merkt de rechtbank op dat in het algemeen kan worden gesteld dat een bestuurder bij verblinding geen enkel risico dient te nemen en zich van verkeershandeling(en) dient te onthouden totdat het zicht weer goed is.
5. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij op 18 augustus 2006 als bestuurster van een auto rijdende over de Kerkdijk in de gemeente Heerde, linksaf is geslagen de Kanaaldijk op en zij plotseling een fietser op de motorkap had liggen.(voetnoot 3)
6. Getuige [getuige] verklaart: Ik zag dat de bestuurster stopte omdat zij een auto voor moest laten gaan. De auto kwam uit de richting van Heerde. Ook zag ik dat zij optrok nadat ze de tegemoetkomende auto voor had laten gaan en zag dat ze gelijk de fietser aanreed. Die fietser kwam uit de richting van Heerde.(voetnoot 4)
7. Ten gevolge van het ongeval heeft het slachtoffer hersenletsel opgelopen hetgeen heeft geleid tot de dood.(voetnoot 5)
8. De verdediging heeft gesteld dat het slachtoffer niet door de aanrijding is gedood doch door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
9. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank neemt het causaal verband tussen de aanrijding en het intreden van de dood van het slachtoffer aan. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het intreden van de dood van het slachtoffer het gevolg is geweest van hersensletsel dat het slachtoffer heeft bekomen als gevolg van de aanrijding. De rechtbank is van oordeel dat het als gevolg van een botsing bekomen letsel, als voormeld, niet van zodanige aard is dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijze niet meer als gevolg van de botsing aan de dader zou kunnen worden toegerekend.(voetnoot 6)
10. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 18 augustus 2006 in de gemeente Heerde als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Kerkdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onoplettend, zonder zich ervan te vergewissen dat de weg vrij was, linksaf te slaan, (teneinde de Kanaaldijk in te rijden), waarbij zij -verdachte- een haar op dezelfde weg tegemoetkomende fietser niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan een botsing tussen het door verdachte bestuurde voertuig en deze fietser is ontstaan, waardoor [slachtoffer] werd gedood.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. Verdachte heeft door een onoplettendheid een ongeval veroorzaakt tengevolge waarvan een medeweggebruikster is overleden. De gevolgen van het ongeval zijn onomkeerbaar en laten hun sporen na in het leed dat de nabestaanden van het slachtoffer wordt aangedaan.
2. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 maanden.
3. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte de beschikking dient te houden over haar rijbevoegdheid teneinde vrijwilligerswerk bij de Stichting Paardrijden Gehandicapten te [plaats] voort te kunnen zetten. Verdachte is bereid een taakstraf te verrichten.
4. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
5. De rechtbank heeft bij de strafmaat aansluiting gezocht bij door rechtbanken gehanteerde oriëntatiepunten en hetgeen de rechtbank in soortgelijke zaken pleegt op te leggen.
6. Zij heeft in de strafoplegging enerzijds in aanmerking genomen het fatale gevolg van het verkeersongeval en heeft anderzijds meegewogen de mate van onoplettendheid, dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest, en het feit dat verdachte contact heeft gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer.
7. De rechtbank legt een hogere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij is van oordeel dat, naast een werkstraf van na te melden duur, een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid meer recht doet aan het bewezenverklaarde feit.
Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 (oud), 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat deze bijkomende straf voor een gedeelte van 3 maanden niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Elders en Van Hoorn, rechters,
in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting
van 20 december 2006.
1 Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse d.d. 2 oktober 2006, pag. 19.
2 Proces-verbaal van verhoor d.d. 22 augustus 2006, pag. 26.
3 Proces-verbaal van verhoor d.d. 22 augustus 2006, pag. 26.
4 Proces-verbaal van verhoor d.d. 22 augustus 2006, pag. 25.
5 Verslag gemeentelijk lijkschouwer d.d. 26 augustus 2006.
6 Arrest Hoge Raad d.d. 12 september 1978; NJ 1979, 60.