ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ4619

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1459 WOW
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor lichtmasten bij Tennisvereniging Bergh en de strijdigheid met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 12 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de bouwvergunning voor het plaatsen van acht lichtmasten door Tennisvereniging Bergh. De eisers, bestaande uit vijf leden van de vereniging, hebben bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die op 25 november 2004 was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh. De eisers stelden dat één van de lichtmasten in strijd met het bestemmingsplan was geplaatst op grond die bestemd was voor een beplantingsstrook, terwijl de overige zeven lichtmasten correct waren geplaatst op sportterrein. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de exacte situering van de lichtmast in kwestie, wat door verweerder werd erkend. De rechtbank oordeelde dat de bouwvergunning in strijd was met artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet, dat bepaalt dat een bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de gemeente Montferland het griffierecht van € 138,00 aan eiser [eiser A] moest vergoeden. De rechtbank merkte op dat verweerder in beginsel vrijstaat om alsnog een vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de situering van de lichtmast.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 05/1459 WOW
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser A], [eiser B], [eiser C], [eiser D] en [eiser E]s,
wonende te [plaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 21 juli 2005, verzonden 28 juli 2005.
2. Feiten
Bij besluit van 25 november 2004, verzonden op 30 november 2004, heeft verweerders rechtsvoorganger, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh, aan de Tennisvereniging Bergh een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van 8 lichtmasten op het perceel Dr. Jan Herman van Heeklaan 8a te ‘s-Heerenberg.
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is behandeld door de Adviescommissie bezwaarschriften gemeente Montferland.
In navolging van het advies van de Adviescommissie heeft verweerder bij besluit van 21 juli 2005 het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Eisers hebben bij brief van 1 september 2005 beroep bij de rechtbank ingesteld op daarin vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebben de stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 september 2006, waar van de kant van eisers zijn verschenen [eiser A], [eiser B] en [eiser C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.F. Reintjes.
4. Motivering
Het in geding zijnde perceel is gelegen in een gebied waarvoor het bestemmingsplan ‘Schaapskooiveld’ (hierna: het bestemmingsplan) van kracht is.
Op dit perceel zijn de tennisbanen gesitueerd van Tennisvereniging Bergh, welke houder is van de verleende bouwvergunning.
Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming ‘sportterrein’, met uitzondering van een langs baan 7 gelegen groenstrook, welke is bestemd voor ‘beplantingsstrook’.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de voor ‘sportterrein’ bestemde gronden uitsluitend de in deze bepaling genoemde gebouwen en bouwwerken, waaronder lichtmasten, worden gebouwd, waarbij de hoogte van een te bouwen lichtmast ingevolge het vierde lid van dit artikel maximaal 10 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 17, tweede lid en derde lid, van de planvoorschriften mogen op de voor ‘beplantingsstrook’ aangewezen gronden uitsluitend andere bouwwerken, zoals erfafscheidingen, worden gebouwd, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
Partijen worden in dit geding verdeeld gehouden door de plaatsing van 1 lichtmast aan het einde van een rij van 4 lichtmasten langs baan 7.
Niet in geschil is dat de overige zeven lichtmasten correct zijn geplaatst op voor ‘sportterrein’ bestemde gronden. Voorts is niet in geschil dat plaatsing van een 10 meter hoge lichtmast op voor ‘beplantingsstrook’ bestemde grond niet is toegestaan.
Eisers betogen dat de onderhavige lichtmast in strijd met het bestemmingsplan is geplaatst op voor ‘beplantingsstrook’ bestemde grond. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de lichtmast is gesitueerd ongeveer ter hoogte van de planologische grens van de bestemmingen ‘sportterrein’ en ‘beplantingsstrook’. Gelet op de gedateerdheid van het bestemmingsplan en het gegeven dat de kaart niet even nauwkeurig is als de tegenwoordige kaarten, is volgens verweerder niet met volledige zekerheid vast te stellen of de lichtmast in de bestemming ‘sportterrein’ is gesitueerd of in de bestemming ‘beplantingsstrook’. Verweerder is van mening dat de lichtmast op gronden met de bestemming ‘sportterrein’ staat.
De rechtbank volgt verweerder daarin niet.
De rechtbank stelt vast dat vanaf de aanvang van de onderhavige procedure onduidelijkheid heeft bestaan over de exacte situering van de betreffende lichtmast. Deze onduidelijkheid, welke door verweerder wordt erkend, wordt mede veroorzaakt door het feit dat de op de plankaart aangegeven ligging van baan 7, alsmede de op de plankaart ingetekende loop van de daarnaast gelegen beplantingsstrook niet overeenkomen met de werkelijke situatie.
Ter zitting heeft verweerder gegevens getoond met betrekking tot het uitmeten van de locatie van de lichtmast, welke naar het oordeel van de rechtbank de bestaande onduidelijkheid niet kunnen wegnemen. Derhalve oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat, zoals verweerder stelt, de in geding zijnde lichtmast is gesitueerd op volgens het bestemmingsplan daarvoor bestemde grond.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor bouwvergunning inhoudt de plaatsing van 8 lichtmasten, waarvan de betreffende lichtmast een niet af te splitsen onderdeel vormt.
Nu ingevolge het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet een aanvraag om bouwvergunning moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan, heeft verweerder de bouwvergunning in strijd met deze bepaling verleend.
Aan dit oordeel kan niet afdoen dat de afwijking tussen de werkelijke plaats van de lichtmast en de situatie op de plankaart wellicht slechts enige tientallen centimeters bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank staat vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid welke het bestemmingsplan dient te bieden, ook in dat geval het dwingende karakter van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet het verlenen van een bouwvergunning niet toe.
Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eisers dienen te beslissen. Ter voorlichting van eisers merkt de rechtbank op dat het verweerder in beginsel vrijstaat nu alsnog de bouwvergunning te verlenen onder verlening van een vrijstelling van het bestemmingsplan voor wat betreft de situering van de in geding zijnde lichtmast.
Nu van proceskosten aan de zijde van eisers niet is gebleken ziet de rechtbank geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat gemeente Montferland het griffierecht ten bedrage van € 138,00 aan eiser [eiser A] vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. A.H.J.J. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op
12 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.