ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ5517

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460492-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Borgerhoff Mulder
  • Elders
  • Hemrica
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting bij woning ex-partner met gemeen gevaar voor levens en goederen

Op 3 januari 2007 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 september 2006 opzettelijk brand heeft gesticht bij de woning van zijn ex-vrouw in Zutphen. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, gooide een brandend bierflesje en een molotovcocktail naar de woning, wat leidde tot brand en gemeen gevaar voor de aanwezige personen en omliggende woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, waarbij levensgevaar en gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van verschillende in beslag genomen voorwerpen gelast, met uitzondering van enkele goederen die aan de verdachte worden teruggegeven. De benadeelde partij, Woonbedrijf ieder1, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460492-06
Uitspraak d.d.: 3 januari 2007
Tegenspraak/ dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2006 in de gemeente Zutphen opzettelijk brand
heeft gesticht in/aan/bij een woning (gelegen aan [straat]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een (brandende) molotovcocktail
en/of bierflesje door/tegen/in de richting van (een ruit van) voornoemde
woning gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
(de (voor)gevel van) die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten
gevolge waarvan een luifel en/of een kozijn van die woning en/of een (voor de
woning staande) tafel en/of bezem en/of overige goederen, geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of is/zijn aangebrand, in elk geval brand is
ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of één of meer
nabijgelegen woning(en) en/of de zich in en/of bij en/of voor die woning(en)
bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in
voornoemde woning(en) bevindende personen (onder meer [slachtoffer A] en/of
[slachtoffer B] en [slachtoffer C]) en/of één of meer (overige) zich in die
nabijgelegen woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 16 september 2006 te Zutphen, althans de gemeente Zutphen
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te
stichten in/aan/bij een woning (gelegen aan [straat]), terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning en/of een of
meer nabijgelegen woning(en) en/of de zich in en/of bij en/of voor die
woning(en) bevindende goederen en/of levensgevaar voor een of meer anderen,
te weten voor een of meer in die woning bevindende perso(o)n(en) (onder meer
[slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C]) en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel te duchten was, met dat opzet een (brandende)
molotovcocktail en/of bierflesje heeft gegooid door/tegen/in de richting van
(een ruit van) voornoemde woning en/of (voor de woning staande) goederen, in
elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (de
(voor)gevel van) die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 16 september 2006 in de gemeente Zutphen opzettelijk brand
heeft gesticht aan een woning (gelegen aan [straat]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandend bierflesje tegen voornoemde
woning gegooid, ten gevolge waarvan een luifel en een kozijn van die woning en een voor de
woning staande tafel, gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en nabijgelegen woningen en de zich in die woningen bevindende goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in
voornoemde woningen bevindende personen (onder meer [slachtoffer A] en
[slachtoffer B] en [slachtoffer C]) en/of overige zich in die nabijgelegen woningen bevindende personen, te duchten was;
Bewijsoverwegingen
Het bewijs in deze zaak steunt op de volgende verklaringen. Het verhoor van dochter [slachtoffer B] is vastgelegd in een ambtelijk verslag (pagina 74) dat onder meer inhoudt dat zij op 16 september 2006 rond 3.15 uur wakker wordt van geschreeuw. [slachtoffer B] herkent de stem als zijnde de stem van vader. Vervolgens hoort [slachtoffer B] glasgerinkel en hoort zij een portier van een auto open en dicht gaan. Ze kijkt naar buiten en ziet een grote, grijze auto staan. Ze herkent de auto als zijnde de auto van haar vader.
De verklaring van [dochter van verdachte] (pagina 76) houdt onder meer in dat haar vader op 16 september 2006 rond 3 uur/half 4 thuis kwam. Haar opa kwam de volgende ochtend bij hen thuis en [dochter van verdachte] ving een deel van het gesprek tussen haar opa en haar vader op. [dochter van verdachte] hoorde haar vader zeggen dat hij brand had gesticht bij haar moeder.
De getuige [getuige] (pagina 79) verklaart dat zij wakker schrok en een knal hoorde. Dit was op 16 september 2006 om 3.15 uur. Zij keek daarop door het slaapkamerraam en zag dat er wat brandde bij huis nummer 13.
De aangeefster [slachtoffer A] (pagina 29) verklaart dat zij op 16 september 2006 wordt wakker gemaakt door haar dochter [slachtoffer B] die met angstige stem riep dat haar vader net wegreed en dat zij glasgerinkel en geschreeuw had gehoord. Aangeefster loopt naar beneden ziet vlammen voor het kamerraam en dacht meteen aan haar ex. Zij dooft de vlammen. De volgende ochtend ziet zij de brandschade en stukken van een bierfles.
In haar aanvullende verklaring (pagina 33) verklaart aangeefster dat nadat de politie weg was, zij bezoek had gekregen van de ouders van [verdachte] (zoals verdachte genoemd wordt[vader van verdachte]ders verdachte]. [vader van verdachte] vertelde dat hij ’s ochtends op de flat was geweest en dat [verdachte] hem had verteld dat hij een brandbom tegen haar woning had gegooid. [vader van verdachte] geloofde dit niet en kwam dus zelf bij haar langs.
In het proces-verbaal van bevindingen (pagina 8) staat beschreven dat de glasscherven die zijn veiliggesteld bij aangeefster de scherven waren van een bierflesje merk Brouwmeester. In de auto van verdachte werd een dop van een bierflesje, merk Brouwmeester aangetroffen.
Uit de door verdachte afgelegde verklaringen in het proces-verbaal (pagina 99), als ook bij het verhoor bij de rechter-commissaris komt naar voren, dat verdachte niet helemaal kan uitsluiten dat hij de brand heeft gesticht bij de woning van zijn vrouw. Tevens heeft hij verklaard dat het zou kunnen, dat hij zijn vader heeft verteld dat hij een brandbom had gegooid tegen het huis van zijn ex en dat het best kan dat [dochter van verdachte] daarbij aanwezig was.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte, onder invloed van een grote hoeveelheid alcoholische drank, met zijn auto in de nachtelijke uren naar [adres] is gereden en aldaar brand heeft gesticht aan de woning van zijn ex-vrouw. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het risico genomen heeft dat de brand zich verder zou verspreiden en dat bovendien in de woning aanwezige personen – en/of in belendende percelen – in een levensgevaarlijke situatie terecht zouden kunnen komen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op diens persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken en zoals deze uit de voorlichtingsrapportage van de reclassering van 21 november 2006 naar voren zijn gekomen. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van brandstichting is veroordeeld.
Om eventuele herhaling te voorkomen adviseert de reclassering om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Hierbij dient, gekoppeld aan het voorwaardelijke strafdeel, aan verdachte de bijzondere voorwaarde te worden opgelegd dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering (Tactus), waarbij een geschikte vorm van ambulante behandeling ten aanzien van zijn alcoholproblematiek dient te worden gezocht. Verdachte heeft aangegeven dat hij voornemens is om zijn alcoholproblematiek aan te pakken.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot – kort gezegd – een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en de bijzondere voorwaarde zoals door de reclassering is genoemd in haar rapport.
De inbeslaggenomen goederen dienen op een drietal goederen na, die terug naar veroordeelde kunnen, te worden verbeurd verklaard.
De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De bijzondere voorwaarde zoals vermeld in het dictum zal ook worden opgelegd. Deze voorwaardelijke straf dient mede als waarschuwing aan de verdachte zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank heeft met betrekking tot het bepalen van de waarde van de auto gelet op het kenteken [kenteken] en het daarbij behorende bouwjaar (1986) en zij heeft rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Gezien het bouwjaar van de auto is er geen grond voor compensatie-uitkering.
Nu er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is dat zich daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de veroordeelde.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij Woonbedrijf ieder1 heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 100,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu de vordering niet is onderbouwd en zij van oordeel is dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 57 en 157
van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering (Tactus), zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt.
Ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen door een door de reclassering aan te wijzen instelling. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die hem door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven.
Geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde(n) hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een personenauto Toyota Celica [kenteken] nr. 1
- terpentine nr. 2
- motorolie nr. 3
- trechter nr. 6
- tapeband nr. 7
- handdoek nr. 8
- bierdop nr. 9
- aansteker in de vorm van een pistool nr. 11
Gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
- ruitenwisservloeistof nr. 4
- terpentine nr. 5
- motorolie nr. 10
Verklaart de benadeelde partij Woonbedrijf ieder1 niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. Borgerhoff Mulder, voorzitter, mr. Elders en mr. Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van Van Aalst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 januari 2007.