ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7225

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-580369-06 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Borgerhoff Mulder
  • Elders
  • Van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaak met gematigde betalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in drugs. De veroordeelde, geboren in Libanon in 1976, was actief in de periode van 1 mei 2006 tot en met 4 oktober 2006 in de handel van cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende deze periode wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, dat is berekend op basis van de verkoop van drugs. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.710,=, gebaseerd op de verkoopprijzen van cocaïne en heroïne en het aantal bolletjes dat de veroordeelde dagelijks ontving.

De vordering van het Openbaar Ministerie was gericht op het ontnemen van een bedrag van € 3.420,= aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Echter, de officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd dat deze vordering, gezien de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, afgewezen diende te worden. De rechtbank heeft deze persoonlijke omstandigheden in overweging genomen, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om de vordering af te wijzen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had verkregen uit de bewezenverklaarde feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de betalingsverplichting van de veroordeelde op nihil gesteld, omdat zij onvoldoende draagkracht had om aan de verplichting te voldoen. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De beslissing is genomen in het openbaar, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580369-06 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 30 januari 2007
TEGENSPRAAK/ oip
VERKORT VONNIS
Beslissing op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, betreffende:
[veroordeelde],
geboren te [plaats] (Libanon) op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adres en woonplaats].
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van 30 januari 2007, is de veroordeelde, voor zover hier van belang, terzake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden terechtzitting van 16 januari 2007, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, veroordeelde en haar raadsvrouw.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan verdachte als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van EUR 3.420,=.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering, gelet op veroordeeldes persoonlijke omstandigheden, behoort te worden afgewezen.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in haar strafzaak bewezenverklaarde feiten. Hoewel de officier van justitie ter terechtzitting heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, komt de rechtbank tot een ander oordeel. Het enkele feit dat omtrent veroordeelde bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn gebleken zal de rechtbank weliswaar behoren te wegen bij de bepaling van (de omvang van) een eventuele betalingsverplichting, maar dat feit is als zodanig niet redengevend om de vordering reeds hierom af te wijzen. Nu de officier van justitie de vordering ook niet voor de zitting heeft ingetrokken, zal de rechtbank hierop hebben te beslissen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt:
- blijkens het in de strafzaak jegens veroordeelde gewezen vonnis is zij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 4 oktober 2006 actief geweest in, zakelijk weergegeven, de handel in cocaïne en heroïne. De periode beslaat derhalve vijf maanden. Nu in het ontnemingsrapport wordt uitgegaan van een periode van drie maanden, zal de rechtbank evenwel uitgaan van een periode van drie maanden;
- uit de verklaring van veroordeelde, afgelegd op 12 oktober 2006, blijkt dat zij voor de verkoop van drugs per dag twee bolletjes cocaïne en twee bolletjes heroïne kreeg. Ter terechtzitting van de behandeling van de strafzaak heeft veroordeelde evenwel verklaard dat haar slechts af en toe wat werd toegestopt. De rechtbank neemt aan dat veroordeelde dagelijks één bolletjes cocaïne en één bolletje heroïne kreeg;
- uit het in deze zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, veroordeelde betreffende, volgt dat bij 1 gram cocaïne kan worden uitgegaan van een straatprijs van vijftig euro en bij 1 gram heroïne kan worden uitgegaan van een straatprijs van 45 euro. Het gewicht van één bolletje bedraagt 0,2 gram;
Het voorgaande leidt tot de navolgende berekening:
- 3 maanden x 30 dagen x 10 euro (cocaïne) = € 900,00
- 3 maanden x 30 dagen x 9 euro (heroïne) = € 810,00 +
=======
Totaal voordeel: € 1.710,=
De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 1.710,=
Omvang van de betalingsverplichting
De veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zij geen, althans onvoldoende draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank zulks aannemelijk. De rechtbank acht niet aannemelijk dat veroordeelde, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, in de voorzienbare toekomst in staat zal zijn aan een eventuele verplichting tot betaling van een som geld aan de Staat te voldoen. Gelet hierop zal de rechtbank de betalingsverplichting op nihil stellen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 1.710,= (éénduizend zevenhonderd tien euro).
Stelt de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil.
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Elders en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.