ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7225
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Borgerhoff Mulder
- Elders
- Van Hoorn
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaak met gematigde betalingsverplichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in drugs. De veroordeelde, geboren in Libanon in 1976, was actief in de periode van 1 mei 2006 tot en met 4 oktober 2006 in de handel van cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende deze periode wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, dat is berekend op basis van de verkoop van drugs. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.710,=, gebaseerd op de verkoopprijzen van cocaïne en heroïne en het aantal bolletjes dat de veroordeelde dagelijks ontving.
De vordering van het Openbaar Ministerie was gericht op het ontnemen van een bedrag van € 3.420,= aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Echter, de officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd dat deze vordering, gezien de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, afgewezen diende te worden. De rechtbank heeft deze persoonlijke omstandigheden in overweging genomen, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om de vordering af te wijzen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had verkregen uit de bewezenverklaarde feiten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de betalingsverplichting van de veroordeelde op nihil gesteld, omdat zij onvoldoende draagkracht had om aan de verplichting te voldoen. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De beslissing is genomen in het openbaar, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.