ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7235

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-580314-06 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Elders
  • Borgerhoff Mulder
  • Van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaak zonder matiging

Op 30 januari 2007 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in een drugszaak. De veroordeelde, geboren in 1965 en woonachtig in Zutphen, was gedetineerd in het Huis van Bewaring Doetinchem. De rechtbank baseerde haar beslissing op feiten die waren vastgesteld in een eerder vonnis, waarin de veroordeelde was veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet. De periode van de strafbare feiten besloeg van 1 juni 2006 tot en met 4 oktober 2006, waarin de veroordeelde actief was in de handel van cocaïne en heroïne.

De rechtbank nam bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel verschillende feiten in overweging, waaronder de verkoopprijs van cocaïne en de hoeveelheid die de veroordeelde dagelijks ontving. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde in totaal € 2.250,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel had verkregen. De officier van justitie had aanvankelijk een vordering ingediend voor een bedrag van € 6.750,-, maar dit werd verlaagd naar € 4.950,- tijdens de zitting.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voldoende draagkracht had om aan de betalingsverplichting te voldoen, ondanks zijn verweer dat hij onvoldoende middelen had. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om het vastgestelde bedrag van € 2.250,- aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580314-06 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 30 januari 2007
TEGENSPRAAK/ oip
VERKORT VONNIS
Beslissing op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, betreffende:
[veroordeelde],
geboren te [plaats] op [datum] 1965,
wonende te Zutphen,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Doetinchem.
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van 30 januari 2007, is de veroordeelde, voor zover hier van belang, terzake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden terechtzitting van 16 januari 2007, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsman.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan verdachte als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van EUR 6.750,=.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd dat dit bedrag naar beneden behoort te worden bijgesteld tot EUR 4.950,= nu bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van een kortere periode.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt:
- blijkens het in de strafzaak jegens veroordeelde gewezen vonnis is hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 4 oktober 2006 actief geweest in, zakelijk weergegeven, de handel in cocaïne en heroïne. De periode beslaat derhalve vier maanden;
- uit de verklaring van veroordeelde, afgelegd op 12 oktober 2006, blijkt dat hij voor de verkoop van drugs per dag drie bolletjes cocaïne kreeg en dat hij deze deelde met [medeverdachte];
- uit het in deze zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, veroordeelde betreffende, volgt dat bij 1 gram cocaïne kan worden uitgegaan van een straatprijs van vijftig euro. Drie bolletjes cocaïne betreffen een gewicht van 0,6 gram. De rechtbank neemt dan ook aan dat drie bolletjes een waarde van EUR 30,= vertegenwoordigen;
- uit de verklaring van [medeverdachte], afgelegd op 9 oktober 2006, leidt de rechtbank af dat veroordeelde vanaf juli 2006 heeft samengewoond met [medeverdachte];
Het voorgaande leidt tot de navolgende berekening:
- 1 maand x 30 dagen x € 30,00 = € 900,-
- 3 maanden x 30 dagen x € 30,00 = € 2.700,=
? gedeeld door twee: € 1.350,- +
Totaal voordeel: € 2.250,-
De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 2.250,=.
Omvang van de betalingsverplichting
De veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij geen, althans onvoldoende draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat - mede gelet op de leeftijd van de veroordeelde, de hoogte van het bedrag en veroordeeldes draagkracht, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken - niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn aan enige betalingsverplichting te voldoen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 2.250,= (tweeduizend tweehonderdvijftig euro).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 2.250,= (tweeduizend tweehonderdvijftig euro).
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.