ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7239

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-580314-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Elders
  • Borgerhoff Mulder
  • Van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens betrokkenheid bij handel in cocaïne en heroïne in Zutphen

Op 30 januari 2007 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in cocaïne en heroïne. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Doetinchem, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van deze verdovende middelen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van eerdere betrokkenheid, voldoende bewijs was geleverd dat hij al voor september 2006 actief was in de drugshandel. Dit bleek uit verklaringen van getuigen die hem in verband brachten met de verkoop van drugs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde in strijd met de Opiumwet en dat hij een belangrijke rol vervulde in een omvangrijke drugshandel. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft ook besloten dat de in beslag genomen voorwerpen, die gebruikt zijn bij het delict, verbeurd verklaard worden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om georganiseerde drugshandel krachtig te bestrijden, vooral gezien de schadelijke gevolgen voor de samenleving en de betrokkenen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de strafoplegging gemotiveerd door de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580314-06
Uitspraak d.d.: 30 januari 2007
TEGENSPRAAK/ dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1965,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2007.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting heeft de rechtbank het verzoek van de raadsman tot onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte afgewezen, aangezien de gronden en ernstige bezwaren waarop het bevel tot voorlopige hechtenis berust, naar het oordeel van de rechtbank nog aanwezig waren.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Bewijsverweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens verdachte betoogd dat verdachte gedurende een aanmerkelijk kortere periode, te weten vanaf september 2006, betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Hoewel verdachte in diverse verklaringen heeft aangegeven dat hij niet eerder dan vanaf 4 september 2006 betrokken is geweest bij de handel in cocaïne en heroïne, volgt uit andere verklaringen uit het dossier dat verdachte bij gebruikers ook al daarvoor bekend was als iemand bij wie drugs gekocht kon worden. Zo heeft [getuige] in haar verhoor bij de politie op 5 oktober 2006, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
“[medeverdachte A] en [verdachte] verkopen samen drugs voor [medeverdachte B]. Zij doen dit sinds ze samenwonen. Ik ken [medeverdachte A] sinds een half jaar, omdat hij bij [verdachte] woont.”
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte B] de schuilnaam is van [medeverdachte B]. [medeverdachte B] heeft in zijn verhoor bij de politie op 29 december 2006 verklaard:
“In maart/april 2006 ben ik even gestopt in Zutphen. Ergens in mei 2006 ben ik teruggekomen(...). Ik heb toen met [verdachte] weer zaken gedaan (...). Ik liet bij [naam] dus ook weer de drugs achter en liet hem zelf regelen hoe hij het met [verdachte] regelde”
Hoewel uit het dossier volgt dat verdachte met name in de laatste weken voor zijn aanhouding actief was in het dealen in cocaïne en heroïne, moet op grond van voornoemde verklaringen worden aangenomen dat verdachte ook al daarvoor bezig was met de verkoop van verdovende middelen, zij het met aanmerkelijk lagere frequentie. De rechtbank neemt in dat verband aan, mede op grond van voornoemde verklaringen, dat verdachte vanaf de maand juni 2006 betrokken is geraakt bij de handel in cocaïne en heroïne, zoals tenlastegelegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging straf of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte gedurende enige maanden een belangrijke rol als dealer vervulde in een omvangrijke handel in cocaïne en heroïne in de gemeente Zutphen.
De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat dergelijke stoffen, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Uit het dossier blijkt dat er door verdachte en zijn mededaders niet alleen is geleverd aan personen die reeds verslaafd waren, maar ook aan mensen wier verslavingsproblematiek tot het verleden behoorde, maar werden bewogen tot terugval in verslaving. Voorts blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting eveneens dat verdachtes mededader [medeverdachte B] zijn activiteiten in de verboden handel in cocaïne en heroïne gepaard liet gaan met het intimideren, denigreren en toepassen van geweld in de richting van anderen. Verdachte heeft het bestaan van een dergelijke sfeer door zijn medeplegen mede mogelijk gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen met kracht bestreden dient te worden. Verdachte heeft naar eigen zeggen gedurende enige weken een actieve rol gehad in de handel in cocaïne en heroïne. Gelet op de intensiteit van zijn activiteiten en gezien de daarmee gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugverslaafden in de gemeente Zutphen, is naar het oordeel van de rechtbank straf passend.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt de rechtbank dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van de handel in verdovende middelen. Die omstandigheid zal de rechtbank in het voordeel van verdachte laten meewegen bij de straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden door de rechtbank beschouwd als voorwerpen met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan c.q. die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen. Deze voorwerpen behoren toe aan verdachte en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke of andere misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit van daarvan in strijd is met het algemeen belang of de wet. De rechtbank zal daarom bevelen dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een sigarendoos, kleur groen, met als inhoud drugsgebruikerspullen;
- een (mobiele) telefoon van het merk Siemens, type A65, kleur grijs;
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een busje traangas, kleur zwart, met opschrift ‘euro paralisant’;
- een luchtdrukpistool, kleur zwart;
- een hoeveelheid drugs, in bolletjes verpakt;
- negen pillen met onbekende samenstelling, kleur beige;
- 36 pillen met onbekende samenstelling, kleur beige;
- 28 pillen met onbekende samenstelling, kleur bruin;
- twee pillen met onbekende samenstelling, kleur roze;
- één pil met onbekende samenstelling, kleur roze;
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken