RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580371-06 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 30 januari 2007
TEGENSPRAAK/ oip
Beslissing op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, betreffende:
[veroordeelde],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Doetinchem,
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van 30 januari 2007, is de veroordeelde onder meer, voor zover hier van belang, terzake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden terechtzitting van 16 januari 2007, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsman.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan verdachte als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van EUR 1.350,=
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de rechtbank de vordering zal toewijzen.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt:
- blijkens het in de strafzaak jegens veroordeelde gewezen vonnis is hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 oktober 2006 actief geweest in, zakelijk weergegeven, de handel in cocaïne en heroïne. De periode beslaat derhalve drie maanden;
- uit de verklaring van [medeverdachte], afgelegd op 12 oktober 2006, blijkt dat hij voor de verkoop van drugs per dag drie bolletjes cocaïne kreeg en dat hij deze deelde met veroordeelde;
- uit het in deze zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, veroordeelde betreffende, volgt dat bij 1 gram cocaïne kan worden uitgegaan van een straatprijs van vijftig euro. Drie bolletjes cocaïne betreffen een gewicht van 0,6 gram. De rechtbank neemt dan ook aan dat drie bolletjes een waarde van EUR 30,= vertegenwoordigen;
Het voorgaande leidt tot de navolgende berekening:
- 3 maanden x 30 dagen x € 30,00 = € 2.700,=
? gedeeld door twee: € 1.350,= +
Totaal voordeel: € 1.350,=
De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 1.350,=.
Omvang van de betalingsverplichting
De veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij geen, althans onvoldoende draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat - mede gelet op de leeftijd van de veroordeelde, de hoogte van het bedrag en veroordeeldes draagkracht, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken - niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn aan enige betalingsverplichting te voldoen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 1.350,= (éénduizend driehonderdvijftig euro).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 1.350,= (éénduizend driehonderdvijftig euro).
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.