RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580371-06
Uitspraak d.d.: 30 januari 2007
TEGENSPRAAK / dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Doetinchem,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2007.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2005 tot en met 29 december 2005 te Empe, althans in de gemeente Brummen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (van de paardensport vereniging [naam], gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen drank en/of snoepgoed en/of een videorecorder en/of een DVD-speler en/of een fax en/of een versterker en/of geld en/of een kluis en/of een kurkentrekker en/of een videotuner en/of een aantal CD's en/of een lampje en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [paardensportvereniging], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(parketnummer 801212/06, inc. 1)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2005 tot en met 31 december 2005, in elk geval in de periode van 28 december 2005 tot en met 19 maart 2006 in de gemeente(n) Brummen, en/of Voorst en/of Zutphen opzettelijk een kluis en/of een geldbedrag en/of drank en/of snoepgoed en/of een telefoon en/of een faxapparaat en/of een lampje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [paardensportvereniging], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gevonden voorwerp, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2005 tot en met 19 maart 2006 in de gemeente(n) Brummen, en/of Voorst en/of Zutphen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een kluis en/of een geldbedrag en/of drank en/of snoepgoed en/of een telefoon en/of een faxapparaat en/of een lampje heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat kluis en/of geldbedrag en/of drank en/of snoepgoed en/of telefoon en/of faxapparaat en/of lampje wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 februari 2006 tot en met 18 februari 2006 in de gemeente Voorst met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een schuur en/of garage en/of kelder (van een woning gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen diverse sieraden en/of geld en/of twee tassen en/of een videocamera en/of een scheerapparaat en/of een slijptol en/of gereedschap en/of drank en/of etenswaren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(parketnummer 801212/06, inc. 2)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 11 juni 2006 tot en met 12 juni 2006 in de gemeente Lochem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aanhangwagen (staand aan [adres] heeft weggenomen een versterker en/of een tuner en/of een CDI-speler en/of twee geluidsboxen en/of een microfoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Nederlandse Klootschieters Bond, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(parketnummer 801915/06, inc. 2)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte hiervan behoort te worden vrijgesproken. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank verdachtes verklaring dat hij de goederen langs de kant van de weg heeft gevonden niet zodanig ongeloofwaardig dat daaraan, zoals de officier van justitie heeft betoogd, geen waarde kan worden gehecht. De rechtbank neemt aan dat verdachte de goederen op enig moment ergens heeft gevonden, doch dat hij toen de beslissing nam zich van het bezit over deze goederen te verzekeren, als ware hij rechthebbende. Daar waar het voor verdachte evident moet zijn geweest dat het bezit van deze goederen door de rechthebbende niet werd prijsgegeven, terwijl evenmin andere gronden bestonden op grond waarvan verdachte zou mogen veronderstellen dat het om hier om goederen ging waarvan het bezit werd prijsgegeven, moet het ervoor worden gehouden dat verdachte zich die goederen wederrechtelijk heeft toe-geëigend. Naar het oordeel van de rechtbank valt dat niet anders te kwalificeren dan als verduistering.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte hiervan behoort te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning van verdachte door een getuige, als zijnde de man die in de bosjes heeft gerommeld waar later aanwijzingen werden gevonden van de herkomst van gestolen goederen, met zich brengt dat verdachte als dader van de diefstal moet worden beschouwd.
De rechtbank is hiervan echter niet overtuigd en overweegt hiertoe het volgende. Uit het dossier blijkt dat een getuige de verdachte in een spiegelconfrontatie heeft herkend als de persoon die hij eerder onder verdachte omstandigheden in de omgeving van de diefstal heeft gezien. Voorts blijkt dat de politie op de plaats waar de verdachte door de getuige is gezien, goederen heeft aangetroffen die herleidbaar waren tot de aangever van de diefstal.
De rechtbank stelt vast dat de combinatie van die omstandigheden verdachte bezwaren, maar dat die bezwarende omstandigheden in het onderhavige geval niet zonder meer het bewijs opleveren dat het verdachte was die de beweerde diefstal heeft gepleegd. Dat klemt temeer nu in het opsporingsonderzoek in het geheel geen (ondersteunende) sporen van de inbraak, bijvoorbeeld in de vorm van braakschade, door de politie zijn geconstateerd. Daar waar zulks niet is komen vast te staan, kan ook niet met een voor bewezenverklaring vereiste zekerheid worden vastgesteld dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. Om die reden behoort hij daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2 subsidiair.
hij in de periode van 28 december 2005 tot en met 31 december 2005, in de gemeente Voorst opzettelijk een kluis en een geldbedrag en drank en snoepgoed en een telefoon en een faxapparaat en een lampje, toebehorende aan [paardensportvereniging], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gevonden voorwerp, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in de periode van 11 juni 2006 tot en met 12 juni 2006 in de gemeente Lochem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aanhangwagen (staand aan [adres] heeft weggenomen een versterker en een tuner en een CDI-speler en twee geluidsboxen en een microfoon, toebehorende aan Nederlandse Klootschieters Bond, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Verduistering.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Diefstal, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging straf of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte gedurende enige maanden een rol als dealer vervulde in een omvangrijke handel in cocaïne en heroïne in de gemeente Zutphen.
De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat dergelijke stoffen, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Uit het dossier blijkt dat er door verdachte en zijn mededaders niet alleen is geleverd aan personen die reeds verslaafd waren, maar ook aan mensen wier verslavingsproblematiek tot het verleden behoorde, maar werden bewogen tot terugval in verslaving. Voorts blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting eveneens dat verdachtes mededader [medeverdachte] zijn activiteiten in de verboden handel in cocaïne en heroïne gepaard liet gaan met het intimideren, denigreren en toepassen van geweld in de richting van anderen. Verdachte heeft het bestaan van een dergelijke sfeer door zijn medeplegen mede mogelijk gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen met kracht bestreden dient te worden. Verdachte heeft naar eigen zeggen gedurende enige weken een actieve rol gehad in de handel in cocaïne en heroïne. Gelet op de intensiteit van zijn activiteiten en gezien de daarmee gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugverslaafden in de gemeente Zutphen, is naar het oordeel van de rechtbank straf passend. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte zich, naast voornoemd feit, tevens schuldig heeft gemaakt aan diefstal en verduistering.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt de rechtbank dat verdachte ook zelf slachtoffer is geworden van de intimidatie en het geweld waarvan zijn mededader [medeverdachte] zich heeft betuigd. Tevens is de rechtbank gebleken dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van de handel in verdovende middelen en thans niet meer verslaafd is aan cocaïne of heroïne. Die omstandigheden zal de rechtbank in het voordeel van verdachte laten meewegen bij de straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] terzake van het onder 3 tenlastegelegde feit verzocht verdachte te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade, begroot op € 10.202,=. De rechtbank overweegt dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zodat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
In beslag genomen voorwerp
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 47, 57, 91, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een (mobiele) telefoon van het merk Siemens, type A70, kleur blauw;
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de opgelegde straf
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken