ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7253

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-580313-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Borgerhoff Mulder
  • Elders
  • Van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens betrokkenheid bij handel in cocaïne en heroïne in Zutphen

Op 30 januari 2007 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in cocaïne en heroïne. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van deze verdovende middelen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2006 in de gemeente Zutphen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de beperkte leefruimte van de verdachte het onmogelijk maakte om in verdovende middelen te handelen. De rechtbank oordeelt dat uit verklaringen van medeverdachten blijkt dat er wel degelijk vanuit de woning van de verdachte is gehandeld.

De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte is strafbaar, aangezien er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezenverklaarde en de rol van de verdachte in de omvangrijke handel in verdovende middelen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 91 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank benadrukt dat de georganiseerde handel in verdovende middelen met kracht bestreden moet worden, en dat de verdachte, ondanks zijn rol, ook slachtoffer is geworden van intimidatie en geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580313-06
Uitspraak d.d.: 30 januari 2007
TEGENSPRAAK / dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd te P.I. Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2007.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Verweer
Ter terechtzitting heeft de verdediging betoogd dat er vanuit de woning van verdachte nooit kan zijn gehandeld in verdovende middelen, aangezien de leefruimte in deze woning (3 x 4 meter) zodanig beperkt is dat een verblijf aldaar van meerdere mensen niet mogelijk is. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende. In zijn vijfde verhoor bij de politie op 12 oktober 2006 heeft de medeverdachte [medeverdachte A] in dit verband, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
“Ook hebben [medeverdachte B] en [naam] in totaal twee keer bij [verdachte] in huis gezeten en van daaruit gehandeld”.
Ter terechtzitting heeft verdachte daarnaast verklaard dat zijn vriendin wel eens bij hem in huis verbleef. Naar het oordeel van de rechtbank valt, gezien het voorgaande, niet in te zien waarom het verblijf van meer dan één persoon in de woning van verdachte een onmogelijkheid zou zijn. Reeds uit voornoemde verklaringen volgt immers het tegendeel, zodat het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las-te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte gedurende enige maanden een rol als dealer vervulde in een omvangrijke handel in cocaïne en heroïne in de gemeente Zutphen.
De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat dergelijke stoffen, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Uit het dossier blijkt dat er door verdachte en zijn mededaders niet alleen is geleverd aan personen die reeds verslaafd waren, maar ook aan mensen wier verslavingsproblematiek tot het verleden behoorde, maar werden bewogen tot terugval in verslaving. Voorts blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting eveneens dat verdachtes mededader [medeverdachte B] zijn activiteiten in de verboden handel in cocaïne en heroïne gepaard liet gaan met het intimideren, denigreren en toepassen van geweld in de richting van anderen. Verdachte heeft het bestaan van een dergelijke sfeer door zijn medeplegen mede mogelijk gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen met kracht bestreden dient te worden. Nu verdachte hierin een rol heeft gespeeld en heeft bijgedragen aan de met de handel gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugverslaafden in de gemeente Zutphen, is naar het oordeel van de rechtbank straf passend en geboden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt de rechtbank dat verdachte ook zelf slachtoffer is geworden van de intimidatie en het geweld waarvan zijn mededader [medeverdachte B] zich heeft betuigd. Tevens is de rechtbank gebleken dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van de handel in verdovende middelen. Die omstandigheden zal de rechtbank in het voordeel van verdachte laten meewegen bij de straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 91 (eenennegentig)dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 100 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Elders en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken