RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580345-06
Uitspraak d.d.: 30 januari 2007
TEGENSPRAAK / dip
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1979,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd te P.I. Noord, de Grittenborgh, Hoogeveen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2007.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2004 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2005 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte uit puur winstbejag gedurende lange tijd een bepalende rol vervulde in een omvangrijke handel in cocaïne en heroïne in de gemeente Zutphen.
De rechtbank neemt niet alleen in aanmerking dat dergelijke stoffen, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren, maar rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij zijn activiteiten in de verboden handel in cocaïne en heroïne gepaard liet gaan met het intimideren, denigreren en toepassen van geweld in de richting van anderen. In dit verband is tekenend de verklaring van een gebruiker, die verklaarde dat verdachte haar voor een kwartje liet knielen, om haar vervolgens in het gezicht te spuwen. Een andere gebruiker verklaarde door verdachte mishandeld te zijn nadat hij weigerde nog langer drugs voor verdachte te verkopen. Ook uit de verklaringen van andere gebruikers ontstaat het beeld dat verdachtes kennelijke gevoel van superioriteit ten opzichte van verslaafden op momenten zodanige vormen heeft aangenomen dat vernedering, intimidatie en geweld jegens degenen die van hem afhankelijk waren geraakt door hem als normaal werd ervaren. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte niet alleen leverde aan personen die reeds verslaafd waren, maar ook dat hij mensen wier verslavingsproblematiek tot het verleden behoorde, wist te brengen tot terugval in verslaving, kennelijk om op die manier zijn afzetmarkt te vergroten. Die praktijken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden beschouwd dan als laakbaar.
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat de rechtbank op voornoemde omstandigheden geen acht zal slaan, aangezien verdachte daarvoor niet is gedagvaard. Anders dan de raadsman heeft betoogd, staat het de rechtbank echter vrij de omstandigheden waaronder het feit is begaan, bij de straftoemeting een rol te laten spelen. Het behoort ingevolge artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zelfs tot de wettelijke taak van de rechter om op zodanige omstandigheden acht te slaan. In het onderhavige geval zal de rechtbank die omstandigheden, zoals hiervoor beschreven, dan ook meewegen en wel in het nadeel van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen, zeker op de wijze waarin verdachte daarbij betrokken was, met kracht bestreden dient te worden.
Daar waar verdachte aan de basis heeft gestaan van de handel in cocaïne en heroïne en de daarmee gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugverslaafden in de gemeente Zutphen, terwijl de omstandigheden waaronder verdachte zich daarmee bezig hield niet anders kunnen worden omschreven dan als laakbaar, is naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf passend dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Daarbij heeft de rechtbank tevens gelet op de omstandigheid dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten tot straf is veroordeeld.
Nu de rechtbank evenwel tot bewezenverklaring van een kortere periode komt dan door de officier van justitie is gevorderd en voorts gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, ziet de rechtbank hierin aanleiding om zulks in het voordeel van verdachte te betrekken bij de straftoemeting.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen of geldbedragen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde is verkregen, danwel het voorwerpen betreft met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang of de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen of geldbedragen, te weten:
- een telefoontoestel van het merk NOKIA, kleur zilver;
- een geldbedrag van EUR 1.360,=, samengesteld uit 17 bankbiljetten van 50 euro, 19 bankbiljetten van 20 euro en 13 bankbiljetten van 10 euro;
- een geldbedrag van EUR 11,50, samengesteld uit muntgeld;
- een telefoontoestel van het merk LG, kleur zwart;
- een digitale weegschaal, kleur zwart;
- een SIM-kaart van provider Hi;
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een stuk hennep;
- een zakje hennep;
Aldus gewezen door mrs. Van Hoorn, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Elders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.