RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580398-06 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 31 januari 2007
TEGENSPRAAK/ oip
Beslissing op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, betreffende:
[veroordeelde],
geboren te [plaats] (Iran) op [geboortedatum] 1964,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van 31 januari 2007, is de veroordeelde, voor zover hier van belang, terzake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden terechtzitting van 17 januari 2007, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsman.
Vordering van het openbaar ministerie
De vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan verdachte als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van EUR 5.125,=
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt:
- blijkens het in de strafzaak jegens veroordeelde gewezen vonnis is hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 4 oktober 2006 actief geweest in, zakelijk weergegeven, de handel in cocaïne en heroïne. De periode beslaat derhalve elf maanden;
- uit de verklaring van veroordeelde, afgelegd op 10 oktober 2006, blijkt dat hij gedurende een periode van drie maanden dagelijks een hoeveelheid van 0,5 gram cocaïne kreeg in ruil voor het ter beschikking stellen van zijn woning. Deze hoeveelheid deelde hij met [naam A];
- op basis van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel handel in drugs neemt de rechtbank aan dat bij cocaïne kan worden uitgegaan van een gemiddelde straatprijs van 50 euro per gram. Een hoeveelheid van 0,5 gram vertegenwoordigt derhalve een gemiddelde waarde van 25 euro;
- uit de verklaring van [naam B] blijkt dat zij in totaal voor een bedrag van ongeveer 10.000 euro aan cocaïne bij veroordeelde heeft gekocht. Uitgaande van een gemiddelde straatprijs van vijftig euro per gram cocaïne, gaat het dus om een hoeveelheid van 200 gram cocaïne;
- de rechtbank neemt een bedrag van 20 euro aan als winstmarge per gram cocaïne. Uitgaande van 200 gram verhandelde cocaïne, betreft het een bedrag van EUR 4.000,=
Het voorgaande leidt tot de navolgende berekening:
- 3 maanden x 30 dagen x 25 euro = € 2.250,=
? gedeeld door twee: € 1.125,=
- 200 gram x 20 euro = € 4.000,=
Totaal voordeel: € 5.125,=
=========================
Omvang wederrechtelijk verkregen voordeel: € 5.125,=
De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 5.125,=
Omvang van de betalingsverplichting
De veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij geen, althans onvoldoende draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat - mede gelet op de leeftijd van de veroordeelde, de hoogte van het bedrag en veroordeeldes draagkracht, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken - niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn aan enige betalingsverplichting te voldoen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 5.125,= (vijfduizend éénhonderdvijfentwintig euro).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 5.125,= (vijfduizend éénhonderdvijfentwintig euro)
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2007.