RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460518-06
Uitspraak d.d.: 31 januari 2007
TEGENSPRAAK / dagv. niet betekend
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adres en woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2007.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 4 oktober 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen inzake het bewijs
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de rechtbank het tenlastegelegde bewezen zal verklaren.
2. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het tenlastegelegde weliswaar bewezen verklaard kan worden, maar dat er sprake is geweest van een eenmalige misstap.
3. In het hoofdproces-verbaal (voetnoot 1) wordt door de betrokken opsporingsambtenaar een samenvatting gegeven van het opsporingsonderzoek. Uit dat circa 4.000 pagina's tellende opsporingsonderzoek blijkt dat er vanaf maart 2006 bij de politie informatie binnenkwam dat enkele Turkse mannen, afkomstig uit Den Haag, in Zutphen harddrugs verkochten. De politie is vervolgens een onderzoek gestart en in het verloop van dat onderzoek is de politie ook gestuit op verdachte. Tijdens het onderzoek zijn uiteindelijk vele personen gehoord en zijn telefoongesprekken afgeluisterd.
4. Diverse personen hebben over verdachtes aandeel in de zaak een belastende verklaring afgelegd. Zo verklaarde [medeverdachte A] in zijn verhoor bij de politie op 12 oktober 2006 (voetnoot 2) dat het klopt dat [verdachte] hem drugs gaf om weg te brengen voor het geld dat hij [verdachte] gaf. Hij kreeg nooit meer dan voor 300 euro drugs van deze [verdachte] om weg te brengen. Er waren dagen bij dat hij 5 keer van [verdachte] voor 300 euro drugs kreeg voor klanten.
Ook [getuige A] heeft over verdachtes activiteiten verklaard. In zijn verhoor bij de politie op 13 oktober 2006 (voetnoot 3) werd hem een politiefoto van verdachte getoond. Hij herkende deze man. [getuige A] verklaarde dat hij bij deze man 1 keer cocaïne heeft gehaald. Hij heeft bij hem voor 50 euro cocaïne gehaald.
Ook [getuige B] herkende verdachte van een politiefoto, als de persoon die zij kent als '[verdachte]'. In haar verhoor bij de politie op 25 oktober 2006 (voetnoot 4) verklaarde zij over hem dat deze persoon werkte voor [medeverdachte B]. Zij heeft hem een of twee keer gezien en toen had hij drugs en geld in zijn zak. Ze schat dat hij een gram of vier bij zich had. De drugs die hij bij zich had was cocaïne en heroïne. De keren dat zij drugs bij [medeverdachte A] kocht en deze '[verdachte]' was er, dan kreeg [medeverdachte A] de drugs van [verdachte] en vervolgens kreeg zij de drugs. De drugs kwam dus uit [verdachte]'s zak.
5. De verdachte heeft in de loop van het politieonderzoek en ter terechtzitting in feite bekend dat hij betrokken was bij de handel in cocaïne en heroïne en dat hij [verdachte] werd genoemd. Naar eigen zeggen was zijn functie het beheren van drugs en het in ontvangst nemen van geld.
6. Gezien het voorgaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna onder het kopje 'bewezenverklaring'is omschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2006 tot en met 22 september 2006 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging straf of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 137 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient volgens de officier van justitie een bijzondere voorwaarde te worden verbonden, te weten dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat mocht inhouden het volgen van cursussen.
Naast deze straf behoort aan verdachte volgens de officier van justitie tevens een werkstraf te worden opgelegd, voor de duur van 80 uren.
2. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een eenmalige misstap heeft begaan. In zoverre acht ook de verdediging een straf passend en stelt voor om een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel gelijk zal zijn aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
3. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
4. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte gedurende enige tijd een rol als dealer vervulde in een omvangrijke handel in cocaïne en heroïne in de gemeente Zutphen. De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat dergelijke stoffen, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren.
5. Voorts blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting eveneens dat verdachtes mededader [medeverdachte B] zijn activiteiten in de verboden handel in cocaïne en heroïne gepaard liet gaan met het intimideren, denigreren en toepassen van geweld in de richting van anderen. Verdachte heeft het bestaan van een dergelijke sfeer door zijn medeplegen mede mogelijk gemaakt.
6. De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen met kracht bestreden dient te worden. Nu verdachte hierin een rol heeft gespeeld en heeft bijgedragen aan de met de handel gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugverslaafden in de gemeente Zutphen, is naar het oordeel van de rechtbank straf passend en geboden.
7. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zich uit eigen beweging heeft onttrokken aan de handel in verdovende middelen.
8. Alles afwegende, is naar het oordeel van de rechtbank na te melden straf passend en geboden. In het voorwaardelijk strafdeel en het bijbehorende reclasseringscontact ziet de rechtbank, gelet op de persoon van verdachte, voldoende garantie om herhaling van een soortgelijk misdrijf te voorkomen, alsmede voldoende bestraffing. In zoverre ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast nog een werkstraf op te leggen.
In beslag genomen voorwerp
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 137 (éénhonderdzevenendertig) dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 90 (negentig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt, ook wanneer dat inhoudt het volgen van een training cognitieve vaardigheden (COVA).
Geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde(n) hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een papiertje met vermelding van de naam '[medeverdachte A]';
Aldus gewezen door mrs. Van Hoorn, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Elders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2007.
1 Voor zover in dit vonnis wordt gesproken van het hoofdproces-verbaal, wordt daarmee bedoeld het proces-verbaal, genummerd PL0631/06-205580, in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam], brigadier van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hem gesloten en getekend op 5 december 2006.
2 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 1522), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 12 oktober 2006.
3 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 1531), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk hoofdagent en surveillant van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 13 oktober 2006.
4 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-318184 (dossierpagina 1546), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], respectievelijk surveillant en hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 25 oktober 2006.