ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7310

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580358-06 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Hoorn
  • A. Borgerhoff Mulder
  • J. Elders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 31 januari 2007 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 november 2005 tot en met 4 oktober 2006 actief was in de drugshandel, waarbij hij per dag een omzet van 100 euro genereerde. Dit leidde tot een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van 13.200 euro, na aftrek van kosten voor zijn verblijf. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 12.150 euro, na het in rekening brengen van huurkosten van 1.050 euro. De vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van dit bedrag is toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voldoende draagkracht had om aan deze betalingsverplichting te voldoen.

De beslissing is genomen na een openbare terechtzitting op 17 januari 2007, waar de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie, die strekte tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, beoordeeld en geconcludeerd dat de veroordeelde dit voordeel had verkregen door middel van de bewezen verklaarde feiten in zijn strafzaak. De rechtbank heeft daarbij de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de verklaringen van getuigen en de inhoud van tapgesprekken.

De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om het bedrag van 12.150 euro aan de Staat te betalen, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580358-06 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 31 januari 2007
TEGENSPRAAK/ oip
VERKORT VONNIS
Beslissing op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, betreffende:
[veroordeelde],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1973,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te PI Arnhem, de Berg, Arnhem Noord.
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van 31 januari 2007, is de veroordeelde, voor zover hier van belang, terzake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
Het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden terechtzitting van 17 januari 2007, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsman.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan verdachte als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van EUR 12.150,=.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt:
- blijkens het in de strafzaak jegens veroordeelde gewezen vonnis is hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 4 oktober 2006 actief geweest in, zakelijk weergegeven, de handel in cocaïne. De periode beslaat derhalve elf maanden;
- uit de verklaring van [getuige], afgelegd op 6 oktober 2006, blijkt dat veroordeelde aan de verkoop van drugs per dag 100 euro omzette. Een dergelijk bedrag, berekend naar straathandelsprijs, vertegenwoordigt een hoeveelheid van 2 gram cocaïne. De rechtbank neemt op basis van de verklaring van verdachte, afgelegd op 5 oktober 2006, aan dat per gram cocaïne 20 euro winst werd gemaakt;
- Veroordeelde heeft enige tijd doorgebracht in de woning van [medeverdachte]. Voor zijn verblijf betaalde hij per maand 350 euro aan extra huurkosten. De periode beslaat drie maanden, derhalve een bedrag van 1.050 euro.
Het voorgaande leidt tot de navolgende berekening:
- 11 maanden x 30 dagen x 40 euro = € 13.200,=
Totaal voordeel: € 13.200,=
- 3 maanden x 350 euro = € 1.050,=
Totaal kosten: € 1.050,= -
=========================
Omvang wederrechtelijk verkregen voordeel: € 12.150,=
De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 12.150,=
Omvang van de betalingsverplichting
De veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij geen, althans onvoldoende draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde blijkens het tapgesprek d.d. 7 september 2006 te 20:07:13 uur met een tot op heden onbekend gebleven persoon heeft gesproken over zijn verdiensten. In het gesprek werd door veroordeelde opgemerkt dat hij de 50.000 nog niet had gehaald, maar toch wel zo’n 20. Naar het oordeel van de rechtbank kan met ‘20’ niets anders bedoeld zijn dan een geldbedrag van 20.000 euro.
De rechtbank is naast het hiervoor overwogene van oordeel dat - mede gelet op de leeftijd van de veroordeelde, de hoogte van het bedrag en veroordeeldes draagkracht, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken - niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn aan enige betalingsverplichting te voldoen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 12.150,= (twaalfduizend éénhonderdvijftig euro).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 12.150,= (twaalfduizend éénhonderdvijftig euro).
Aldus gewezen door mrs. Van Hoorn, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Elders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2007.