RECHTBANK ZUTPHEN
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [woonplaats],
eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Epe
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [bosperceel] (hierna: het bosperceel), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 op € [bedrag.]
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2005 de bezwaren van eiser, gericht tegen de WOZ-beschikking ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 29 november 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2007 te Zutphen. Eiser is in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A. van der Beek.
In geschil is de door verweerder vastgestelde waarde van € [bedrag] van het bosperceel, waarvan eiser eigenaar en gebruiker is. Het bosperceel is [grootte] m² groot.
Eiser bepleit een waarde van € 0,--. Daartoe heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat het bosperceel bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten behoeve van de bosbouw en dat daarom de cultuurgrondvrijstelling moet worden toegepast.
Verweerder is van mening dat eiser als particulier vermogensbeheer pleegt. Uit de door hem verstrekte facturen blijkt slechts dat op enig moment een verkoopopbrengst van hout is gerealiseerd, maar dat daarmee nog niet vaststaat dat eiser winst beoogt en deze verwacht te behalen. Er is (objectief) geen winstgevende exploitatie van het bosperceel mogelijk.
De waarde van het bosperceel is door verweerder onderbouwd met drie in het verweerschrift vermelde vergelijkingsobjecten.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Krachtens artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.
3.2. In artikel 220d, eerste lid, onderdeel a van de Gemeentewet is vrijgesteld van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen de ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond.
3.3. In artikel 2, eerste lid, onderdel a van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ is bepaald dat bij het vaststellen van de waarde buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen.
3.4. Gezien het gestelde in de arresten van de Hoge Raad van 12 november 1980,
nr. 20 136, BNB 1980/339 en van 30 januari 1980, nr. 19 613, BNB 1980/90 en de uitspraak van het Hof Den Bosch van 4 augustus 2005, nr. 03/02677, is eerst sprake van bedrijfsmatige exploitatie van cultuurgrond indien met die exploitatie winst wordt beoogd en kan worden verwacht. Het enkele uitvoeren van werkzaamheden die nodig zijn om het bosbestand in stand te houden en het te gelde maken van het beschikbaar komende hout, indien de mogelijkheid daartoe zich voordoet, is niet voldoende om van bedrijfsmatige exploitatie te spreken.
3.5. Voor het bedrijfsmatig exploiteren van bos is niet voldoende dat eiser een opbrengst heeft bij verkoop van de gekapte bomen. Daartoe is tevens vereist dat, objectief bezien, winst is te verwachten.
3.6. Voor de beoordeling of sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie kan, door verweerder niet weersproken, van de volgende feiten worden uitgegaan. In 2003 heeft eiser van zijn vader het bosperceel verworven. Zijn vader exploiteerde het perceel niet bedrijfsmatig. Eiser is vanaf 2003 lid van de Bosgroep Midden Nederland, die hem helpt om een rendabeler exploitatie en een doelmatiger beheer van het bosperceel te bewerkstelligen. Vanaf november 2003 is eiser ingeschreven als bedrijfsvoerder in het Bedrijfs Registratie Systeem van LASER. Vanaf 2004 valt het perceel onder de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 en is het vanaf dat moment voorzien van openstellingborden. De werkzaamheden voert eiser voornamelijk zelf uit. Hij heeft een nieuwe kettingzaag en kloofmachine aangeschaft om het hout te verwerken. In 2005 heeft eiser een partij hout verkocht voor € [bedrag] (netto-opbrengst) en het streven is om elke zeven tot tien jaar het bosperceel uit te dunnen waarbij dan een partij hout vrijkomt voor de verkoop. De te verwachten netto-opbrengst per jaar schat eiser op ongeveer [bedrag tot bedrag] voor het gehele bosperceel. Een exploitatieoverzicht kan eiser echter niet verstrekken. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2005 heeft eiser de opbrengst niet verwerkt, omdat volgens navraag bij de Federatie particulier grondbezit de opbrengst van inkomstenbelasting zou zijn vrijgesteld.
3.7. Op grond van de hiervoor onder 3.6 vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat belanghebbende werkzaamheden in het bos uitvoert die meer omvatten dan hetgeen nodig is om het bosbestand in stand te houden. Het perceel bos wordt dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet bedrijfsmatig gebruikt als bedoeld in artikel 2, eerste lid en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. Hierbij acht de rechtbank met name van belang dat een exploitatieoverzicht ontbreekt, de toekomstige opbrengsten van het bosperceel niet nader zijn onderbouwd en het feit dat eiser zich voor de inkomstenbelasting niet als ondernemer beschouwt.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.P. van Baaren, in tegenwoordigheid van de griffier.