ECLI:NL:RBZUT:2007:BA0144

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-460606-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Elders
  • Borgerhoff Mulder
  • Van Breda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door schoppen tegen het hoofd

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 maart 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft op 5 november 2006 in Zutphen, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, meerdere malen met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een vechtpartij in café 'Le Boulevard', het slachtoffer op straat heeft mishandeld, waarbij hij met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt. Het slachtoffer liep hierdoor een zware hersenschudding op.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen. De getuigen bevestigden dat de verdachte betrokken was bij de vechtpartij en dat hij het slachtoffer meerdere keren heeft geschopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen de dood van het slachtoffer zou kunnen veroorzaken. De rechtbank achtte het onder primair tenlastegelegde bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis zal worden opgelegd. De rechtbank heeft ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460606-06
Uitspraak d.d.: 7 maart 2007
TEGENSPRAAK / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te Zutphen op [1982],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2007.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 november 2006 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal,
- (met kracht) (met geschoeide voet) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of
geschopt en/of
- (met gebalde vuist) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (met kracht) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt
en/of geschopt en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 05 november 2006 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal,
- (met kracht) (met geschoeide voet) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of
geschopt en/of
- (met gebalde vuist) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (met kracht) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt
en/of geschopt en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 05 november 2006 te Zutphen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de Marspoortstraat en/of de IJsselkade en/of café Le Boulevard, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meerdere malen, althans eenmaal
- (met kracht) (met geschoeide voet) tegen het hoofd van die [slachtoffer] trappen en/of schoppen
en/of
- (met gebalde vuist) tegen het hoofd van die [slachtoffer] slaan en/of stompen en/of
- (met kracht) tegen het lichaam van die [slachtoffer] slaan en/of stompen en/of trappen en/of
schoppen en/of duwen,
waarbij hij, verdachte, meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) (met geschoeide voet) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een zware hersenschudding) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen inzake het bewijs
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de rechtbank het onder primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren.
2. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het onder primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden, aangezien uit het dossier niet (met voldoende betrouwbaarheid) blijkt of verdachte degene was die het slachtoffer heeft geschopt. Daarnaast is er bij verdachte geen opzet geweest op levensberoving of zware mishandeling.
3. Uit het hoofdproces-verbaal (voetnoot 1) is door de politie een samenvatting gegeven van het opsporingsonderzoek. Hieruit blijkt er in het café 'Le Boulevard' in de vroege ochtend van 5 november 2006 een vechtpartij gaande was, waarbij diverse personen betrokken waren. Toen de politie ter plaatse kwam, zagen verbalisanten [slachtoffer] op de grond liggen. Het bleek dat hij slachtoffer van mishandeling was geworden. Hij was slecht aanspreekbaar en werd per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Daar werd bij hem onder meer een matig ernstige hersenschudding geconstateerd.
4. Over het gebeuren zelf lopen de lezingen uiteen. De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat het verdachte is geweest, die [slachtoffer] heeft mishandeld. De officier van justitie heeft daarentegen betoogd dat uit het dossier wèl blijkt dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
5. Uit het dossier blijkt het volgende. [slachtoffer] heeft op 6 november 2006 aangifte bij de politie gedaan. Hij verklaarde (voetnoot 2) dat hij samen met zijn neef [betrokkene 1] naar 'Le Boulevard' in Zutphen was geweest. Hij bevond zich tegen sluitingstijd in de kelder van Le Boulevard. Hij zag toen dat een jongen een meisje in haar gezicht sloeg. [betrokkene 1] sprak de jongen hierop aan en moest het bekopen met een klap in het gezicht. [slachtoffer] is toen naar deze jongen toegelopen en na wat discussie ontstond een gevecht, waarbij ook anderen betrokken raakten. In het verdere verloop van dit opstootje begaf [slachtoffer] zich op enig moment naar de uitgang van Le Boulevard. Buiten ontstond opnieuw een conflict.
[slachtoffer] verklaarde verder dat hij vervolgens naar de Marspoortstraat was gelopen en dat hij toen wederom de jongen zag die [betrokkene 1] had geslagen. Verder wist hij niet meer wat er gebeurd was.
6. [betrokkene 1] is hierover ook gehoord door de politie. Hij verklaarde (voetnoot 3) dat hij op 5 november 2006 samen met [slachtoffer] naar café 'Le Boulevard' is gegaan. Hij verklaarde ook dat [bijnaam verdachte] degene was die het meisje op de dansvloer bij Le Boulevard had geslagen. Hij gaf deze [bijnaam verdachte] hierop een duw omdat hij het niet normaal vond dat [bijnaam verdachte] een meisje sloeg. Er ontstond toen een vechtpartij, waarbij ook [slachtoffer] betrokken raakte.
De vechtpartij heeft zich buiten voortgezet. [betrokkene 1] verklaarde dat twee meisjes naar hem schreeuwden: "Je moet je vriend helpen want ze vermoorden hem". Hij zag op straat een groep mensen staan en is daar naartoe gerend. Toen hij daar kwam, zag hij dat zijn vriend [slachtoffer] op de grond lag, en dat [betrokkene 2] op hem zat. [betrokkene 1] verklaarde dat hij aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat [betrokkene 2] zijn vriend [slachtoffer] sloeg, maar dat hem later bleek dat [betrokkene 2] [slachtoffer] juist wilde beschermen. Ook [betrokkene 3] was er toen bij.
7. [betrokkene 3] blijkt [betrokkene 3] te zijn. In zijn verhoor bij de politie verklaarde (voetnoot 4) hij dat hij op 4 november 2006 's avonds naar Le Boulevard is gegaan. Tegen sluitingstijd (de rechtbank begrijpt dat het dan inmiddels 5 november 2006 is) zag hij dat [bijnaam verdachte] een donkere jongen sloeg. Toen [betrokkene 3] probeerde naar buiten te gaan, zag hij dat deze donkere jongen ook naar buiten probeerde te gaan en dat hij werd gevolgd door vijf à zes jongens, waaronder [bijnaam verdachte]. Bij de uitgang ontstond een vechtpartij. Nadat uitsmijters de donkere jongen naar buiten hadden gewerkt, rende de donkere jongen de Marspoortstraat in. Er renden echter een heleboel jongens achter die donkere jongen aan, waaronder [bijnaam verdachte].
Even later hoorde [betrokkene 3] iemand schreeuwen "dat de jongen dood ging" en hij liep toen naar de Marspoortstraat. Hij zag dat [betrokkene 2] op de donkere jongen zat/lag. Hij zag dat [bijnaam verdachte] wegrende, het centrum in.
In een fotoconfrontatie herkende [betrokkene 3] verdachte als zijnde de persoon die hij '[bijnaam verdachte]' noemt.
8. [betrokkene 2] blijkt [betrokkene 2] te zijn. In zijn verhoren bij de politie verklaarde (voetnoot 5) hij dat hij op 5 november 2006 in café 'Le Boulevard' was. Op een gegeven moment zag hij dat er werd gevochten door een zwarte jongen en andere jongens. Hij probeerde de boel nog te sussen, maar hij raakte zelf ook bij de vechtpartij betrokken. Hij zag de zwarte jongen op een gegeven moment naar de uitgang van Le Boulevard lopen.
[betrokkene 2] verklaarde dat de zwarte jongen, toen hij eenmaal buiten was, hard wegrende. Er renden enkele Marokkaanse jongens achter hem aan. [betrokkene 2] verklaarde dat hij dichterbij kwam en dat hij toen zag dat de zwarte jongen op de grond lag. Hij is er naartoe gelopen en hij heeft toen het hoofd van de zwarte jongen vastgepakt om het te beschermen. [betrokkene 2] verklaarde dat hij tegen [bijnaam verdachte] zei dat hij moest stoppen met trappen, maar dat [bijnaam verdachte] dat niet gelijk deed. De andere jongens stonden toe te kijken. De zwarte jongen lag op de grond en riep op een gegeven moment: 'ik ga dood, ik ga dood'. De andere jongens schrokken daarvan en deinsden terug.
[betrokkene 2] gaf in zijn tweede verklaring meer details over het gebeuren in de Marspoortstraat. Hij verklaarde hoe hij zag dat [bijnaam verdachte] die zwarte jongen zwaar trapte, heel zwaar. [betrokkene 2] zag dat [bijnaam verdachte] die zwarte jongen wel acht keer keihard tegen het hoofd heeft geschopt. [betrokkene 2] is toen op het slachtoffer gaan liggen om zijn hoofd te beschermen. Op een gegeven moment hield [bijnaam verdachte] op en hij rende weg richting centrum.
9. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor aangehaalde verklaringen elkaar op belangrijke onderdelen bevestigen. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] te twijfelen. Hoewel de verbalisante in het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], op 5 november te 12:15 uur, relateerde dat zij de indruk had dat [betrokkene 2] suf en afwezig was, tast dat naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet aan, om de volgende redenen. Allereerst omdat niet onaannemelijk is dat [betrokkene 2] die nacht nauwelijks slaap heeft gehad. [betrokkene 2] werd immers op 5 november 2006 om 03:36 uur aangehouden door de politie en om 05:00 uur werd hij voorgeleid voor de hulpofficier van justitie. Om 11:26 uur ving het eerste verhoor aan. In zijn verklaringen gaf [betrokkene 2] aan dat hij die nacht in de cel tegen de deuren heeft geslagen omdat anderen hem telkens bleven vragen wie hij was. Ten tweede heeft [betrokkene 2] tijdens zijn derde verhoor, op 7 november 2006, herhaald wat hij eerder ten overstaan van de politie verklaarde. Ten derde omdat, zoals hiervoor overwogen, [betrokkene 2]s verklaring op belangrijke punten bevestiging vindt in de verklaringen van anderen. En ten vierde omdat de lezing van [betrokkene 2] in belangrijke mate wordt bevestigd door de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
10. Bij de politie verklaarde (voetnoot 6) verdachte immers het volgende. Hij verklaarde dat hij op 5 november 2006 in 'Le Boulevard' was. Hij duwde daar een meisje iets te hard aan de kant. Er ontstond een scheldpartij tussen hem en het meisje. Vervolgens kwam er een jongen tussenbeide en er ontstond een vechtpartij tussen hem en deze jongen. Deze jongen ging op een gegeven moment naar boven en omdat hij aardig boos was en ook een paar stoten en trappen wilde uitdelen, rende verdachte de jongen achterna.
Er liepen ook andere jongens mee, die hij kende als '[bijnaam betrokkene 2]' en [betrokkene 3]'. In de Marspoortstraat haalde hij de jongen in, zo verklaarde verdachte. Hij gaf die jongen toen een paar stoten. Hij was best boos op deze jongen en hij wilde hem terugpakken. Toen de politie hem confronteerde met de verklaringen van enkele getuigen, verklaarde verdachte dat hij misschien wel heeft geschopt. Na doorvragen verklaarde verdachte dat hij misschien wel een keer of twee keer tegen het hoofd van die jongen had geschopt en hij dacht dat hij de jongen vier keer heeft geraakt. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaarde dat hij [slachtoffer] heeft geschopt.
11. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank aan dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen tegen het hoofd heeft geschopt.
12. De rechtbank overweegt dat een handeling als het schoppen tegen iemands hoofd, zeker wanneer er meerdere malen met kracht wordt geschopt, als zodanig geschikt is om de dood van een ander te veroorzaken. Door maar liefst acht maal op rij tegen het hoofd van [slachtoffer] te schoppen, door niet te luisteren naar het verzoek van [betrokkene 2] om op te houden en door zelfs geen acht te slaan op het feit dat [betrokkene 2] de gang van zaken kennelijk zodanig ernstig vond, dat hij zichzelf als schild gebruikte om het hoofd van [slachtoffer] te beschermen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, dat als gevolg van zijn handelen [slachtoffer] de dood zou vinden. Het onder primair tenlastegelegde kan dan ook worden bewezen.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het onder primair tenlastegelegde samen met een ander of met anderen heeft begaan. Weliswaar blijkt uit het dossier dat er een aantal jongens om het slachtoffer stond, maar of hun opzet ook was gericht op het schoppen door verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer], is onvoldoende duidelijk geworden. Uit het gegeven dat de jongens zichtbaar schrokken toen het slachtoffer riep 'ik ga dood' en ook terugdeinsden, valt zelfs een aanwijzing voor het tegendeel te leiden. Daarentegen is wel duidelijk dat verdachte zelf aan het gebeuren heeft bijgedragen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 05 november 2006 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Poging tot:
Doodslag
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk deel zou volgens de officier van justitie een proeftijd van twee jaren moeten worden verbonden en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering.
2. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat bij de straftoemeting in aanmerking moet worden genomen, dat meerdere jongens betrokken waren bij het strafbare handelen. De raadsman heeft er verder op gewezen dat verdachte een baan heeft en het behoud daarvan mede afhangt van de straf die de rechtbank zou opleggen.
3. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
4. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte door zijn handelen een forse inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. In het onderhavige geval is het slachtoffer er met 'slechts' een matig ernstige hersenschudding vanaf gekomen, maar in de jurisprudentie (voetnoot 7) zijn voorbeelden van gevallen waarin handelen als verdachte heeft gedaan voldoende was om het leven van een ander te beëindigen. Het had, met andere woorden, ook slechter kunnen aflopen.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. In zoverre zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ook passend zijn.
De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachtes handelen situatief lijkt te zijn bepaald. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij een vaderrol op zich heeft genomen en daardoor de verantwoordelijkheid van het opvoeden van een kind heeft. Ondanks dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte in het onderhavige geval nog het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Om die reden zal de rechtbank in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf opleggen, voor de maximale duur en zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Om verdachte tevens in te prenten dat hij zich in de toekomst moet onthouden van het plegen van strafbare feiten, zal de rechtbank naast een werkstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 287 van het wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 maart 2007.
Voetnoten:
1 Voor zover in dit vonnis wordt gesproken van het hoofdproces-verbaal, wordt daarmee bedoeld het proces-verbaal, genummerd PL0631/06-208548, in de wettelijke vorm opgemaakt door R.G.P. Goorhuis Oude Sanderink en J. Kolkman, beiden brigadier van politie in het politieteam Zutphen, door hen gesloten en getekend op 29 november 2006.
2 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-393689 (dossierpagina 65), in de wettelijke vorm opgemaakt door F. Floor, agent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door haar gesloten en getekend op 7 november 2006.
3 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-393689 (dossierpagina 80), in de wettelijke vorm opgemaakt door S.I. Hagen, surveillant van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door haar gesloten en getekend op 5 november 2006, alsmede het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-393689 (dossierpagina 82), in de wettelijke vorm opgemaakt door S. De Jong en J. Heimgartner, respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 8 november 2006.
4 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-393689 (dossierpagina 102), in de wettelijke vorm opgemaakt door M. van Schravendijk en E.J. Ruessink, beiden hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 6 november 2006.
5 Zie hiervoor het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-393689 (dossierpagina 113), in de wettelijke vorm opgemaakt door M.E. Traas, hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door haar gesloten en getekend op 5 november 2006 en het als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde proces-verbaal, genummerd PL0631/06-393689 (dossierpagina 118), in de wettelijke vorm opgemaakt door E.J. Ruessink en M. van Schravendijk, beiden hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op 7 november 2006.
6 Zie hiervoor de als bijlage bij het hoofdproces-verbaal gevoegde processen-verbaal, genummerd PL0631/06-393689 (dossierpagina 122 e.v.), telkens in de wettelijke vorm opgemaakt door M. van Schravendijk en E.J. Ruessink (of door deze laatste), beiden hoofdagent van politie in het politiedistrict IJsselstreek, door hen gesloten en getekend op respectievelijk 8, 9 en 14 november 2006.
7 Zie bijvoorbeeld Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 8 februari 2002 (LJN AF1215) en Gerechtshof Leeuwarden, 17 maart 2003 (LJN AF5884).