ECLI:NL:RBZUT:2007:BA1241

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/618 AWBZ
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. van den Dungen-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontvankelijk verklaard bezwaar zorgkantoor tegen AWBZ-indicatiebesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 6 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, Stichting Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), en verweerder, het Zorgkantoor Flevoland, over een AWBZ-indicatiebesluit. Eiseres, die sinds 1976 zelfstandig woont en afhankelijk is van hulp bij dagelijkse levensverrichtingen door een hoge dwarslaesie, had een persoonsgebonden budget (PGB) aangevraagd voor de verlenging van haar zorg. Het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO) had haar aanvankelijk een indicatie verleend, maar dit werd later gewijzigd door het Zorgkantoor, wat leidde tot een nieuw indicatiebesluit. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor ten onrechte als belanghebbende was aangemerkt in het bezwaar. De rechtbank concludeerde dat het indicatiebesluit niet direct een aanspraak op een PGB geeft, maar enkel de zorgbehoefte vaststelt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-- en dient het betaalde griffierecht van € 37,-- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 06/618 AWBZ
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te [plaats],
eiseres,
en
Stichting Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) als rechtsopvolger van het Regionaal Indicatie Orgaan Ermelo Harderwijk Putten (RIO)
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 januari 2006.
2. Feiten
Eiseres, geboren op 25 april 1947, heeft op 15 jarige leeftijd een hoge dwarslaesie (niveau C4-C5) opgelopen waardoor zij bijna volledig verlamd is en voor nagenoeg alle dagelijkse levensverrichtingen is aangewezen op hulp. Vanaf 1976 woont eiseres zelfstandig en betaalt zij de hulp voor huishoudelijke- en persoonlijke verzorging alsmede de verpleegzorg uit een persoonsgebonden budget (PGB). Eiseres heeft in verband met het einde van de termijn waarvoor haar een PGB is toegekend op 5 mei 2004 aan het RIO een indicatiestelling voor de verlenging van het PGB aangevraagd.
Bij besluit van 17 mei 2004 heeft het RIO aangegeven dat eiseres is aangewezen op huishoudelijke verzorging naar klasse K6; Persoonlijke verzorging naar klasse K8 en verpleging naar klasse K 7. Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft het RIO het besluit van
17 mei 2004 gewijzigd en aangegeven dat eiseres naast persoonlijke verzorging naar klasse K8 en verpleging naar klasse K 7 is aangewezen op respectievelijk 66,1 uur en 15,7 uur extra omvang van de hulp.
Tegen het besluit van 10 augustus 2004 is bij brief van 20 september 2004 namens het Zorgkantoor Flevoland bezwaar gemaakt door T. Schipper, adviserend verpleegkundige.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van
10 augustus 2004 ingetrokken en vervangen door een nieuw indicatiebesluit waarin is aangegeven dat eiseres is aangewezen op: ondersteunende begeleiding (algemeen) naar klasse K 2; huishoudelijke verzorging naar klasse K 4; persoonlijke verzorging naar klasse
K 8 en verpleging naar klasse K 1.
3. Procesverloop
Namens eiseres heeft W.M. Bosch, sociaal juridisch medewerker bij MEE Veluwe, te Apeldoorn, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 januari 2006, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door W.M. Bosch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G.J. Ebbens en mr. L.M.R. Kater.
4. Motivering
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het tweede lid worden ten aanzien van een bestuursorgaan de hen toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Allereerst dient de rechtbank ambtshalve de vraag te beantwoorden of verweerder het Zorgkantoor Flevoland terecht als belanghebbende bij het primaire besluit heeft aangemerkt.
Het bestreden indicatiebesluit vormt de basis voor een aanspraak op een PGB. De rechtbank stelt vast dat de toekenning van een PGB is geregeld in hoofdstuk II van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (hierna de Regeling). De uitvoering van de PGB regeling is opgedragen aan het zorgkantoor. Gelet daarop dient het zorgkantoor voor wat betreft deze taak als bestuursorgaan worden aangemerkt.
Ten behoeve van het verlenen van PGB’s aan verzekerden subsidiëert het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) de zorgkantoren die op hun beurt de verzekerden subsidiëren. Er is geen subsidieplafond. De subsidie wordt slechts verleend voorzover de PGB’s zijn toegekend met inachtneming van de Regeling.
In artikel 2.5.1.8, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat na overleg met de verzekerde het PGB wordt toegekend waarbij rekening wordt gehouden met de in het indicatiebesluit vastgestelde en schriftelijk vastgestelde zorgbehoefte.
Ingevolge artikel 2.5.1.7, achtste lid, van de Regeling komt de verzekerde niet in aanmerking voor een PGB indien de kosten van het persoonsgebonden budget ten opzichte van de kosten van opname in een instelling naar het oordeel van het zorgkantoor niet verantwoord zijn.
De rechtbank stelt vast het indicatiebesluit strekt tot het vaststellen van de zorgbehoefte van de verzekerde en niet een rechtstreekse aanspraak geeft op een PGB. De rechtbank wijst er op dat de wetgever met de invoering van artikel 9a van de AWBZ heeft aangegeven belang te hechten aan een onafhankelijk deskundig oordeel omtrent de zorgbehoefte van verzekerden dat als basis kan dienen voor aanspraken ingevolge die wet. In artikel 6 van het Zorgindicatiebesluit is het onderzoek dat aan de indicatiestelling voorafgaat beperkt tot de gezondheid en de sociale omgeving van de zorgvrager. Het is aan het zorgkantoor als uitvoeringsorgaan voorbehouden om bij de honorering van een aanspraak een financiële afweging te maken. Het aan het zorgkantoor toevertrouwde belang om, met inachtneming van de Regeling, aan zorgaanvragers een PGB te kunnen verstrekken, wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet rechtsreeks door het indicatiebesluit getroffen nu het zorgkantoor op grond van de artikelen 2.5.1.8. en 2.1.5.7 van de Regeling mogelijkheden heeft om van het indicatiebesluit af te wijken.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het zorgkantoor Flevoland ten onrechte ontvankelijk heeft verkeerd in het bezwaar. Het bestreden besluit kan wegens strijd met de wettelijke bepalingen niet in stand blijven. Het beroep is gegrond.
Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van rechtsbijstand
2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd..
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak opnieuw op het bezwaar dient te beslissen;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 37,-- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-- ter zake van verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op
6 februari 2007 in tegenwoordigheid van mr. W.M.L. Lont-Janzing als griffier