ECLI:NL:RBZUT:2007:BA2118
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van der Hooft
- A. de Bie
- H. Hemrica
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor verdachte van aanranding van de eerbaarheid bij een meervoudig gehandicapte
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 3 april 2007, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van aanranding van de eerbaarheid en het plegen van ontuchtige handelingen bij een meervoudig gehandicapte persoon. De tenlastelegging betrof incidenten die zich zouden hebben voorgedaan tussen 18 april 2005 en 2 juli 2005 in Vorden en Almen, waarbij de verdachte het slachtoffer zou hebben gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de feiten wist dat het slachtoffer in een kwetsbare toestand verkeerde, zich schuldig zou hebben gemaakt aan het betasten van de intieme delen van het slachtoffer.
Tijdens de rechtszitting op 20 maart 2007 zijn de verklaringen van het slachtoffer en getuigen besproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank wees erop dat naast de verklaring van het slachtoffer er geen ander bewijs was dat de beschuldigingen kon onderbouwen. De verklaringen van getuigen waren niet overtuigend en konden op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. De rechtbank concludeerde dat de rode plekken op het lichaam van het slachtoffer ook andere oorzaken konden hebben, zoals strakke kleding.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de verdachte niet schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om getuigenverklaringen kritisch te beoordelen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag als de uitspraak.