ECLI:NL:RBZUT:2007:BA2379

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850717-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hemrica
  • A. de Bie
  • J. van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en PIJ-maatregel voor minderjarige verdachte wegens schennis van de eerbaarheid en geweldpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 3 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank heeft de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder schennis van de eerbaarheid en openlijke geweldpleging, veroordeeld tot een jeugddetentie van één dag en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd. De feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld, vonden plaats in Twello, gemeente Voorst, en omvatten onder andere het zich opzettelijk oneerbaar vertonen op openbare plaatsen en het vernielen van eigendommen van anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat is onderbouwd door rapporten van forensische deskundigen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft in een korte periode een reeks delicten gepleegd, wat heeft geleid tot overlast voor de samenleving. De rechtbank heeft ook de adviezen van deskundigen in acht genomen, die hebben gepleit voor een gedwongen behandeling in een gestructureerde omgeving. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade. De uitspraak is gedaan in het belang van de ontwikkeling van de verdachte en de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850717-06
Uitspraak d.d.: 3 april 2007
tegenspraak/ dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen de minderjarige:
[verdachte],
geboren te [plaats] (voormalig [land]) op [geboortedatum],
wonende te [postcode, plaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2007.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
op of omstreeks 4 juni 2006
te Twello, gemeente Voorst,
zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer
bestemd, te weten (de parkeerplaats op/aan) de Iordenseweg, met ontbloot
geslachtsdeel heeft bevonden;
(incident 2, pag. 30)
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 12 juni 2006
te Twello, gemeente Voorst,
zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer
bestemd, te weten de Dorpsstraat, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
(incident 3, pag. 33)
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op of omstreeks 16 juni 2006
te Twello, gemeente Voorst,
zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer
bestemd, te weten de Binnenweg en/of de IJsbaanweg en/of het Holthuisbos, met
ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
(incident 4, pag. 36)
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij
op of omstreeks 22 augustus 2006
te Twello, gemeente Voorst,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een (schuif)deur, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente Voorst en/of
Cultureel Centrum Twello, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(parketnummer 06.850924/06)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij
op of omstreeks 26 november 2006
te Twello, gemeente Voorst,
met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Veenhuisweg, in elk
geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen een (zwarte) bus (Opel Vivaro) en/of een (witte) camper, welk geweld
bestond uit het gooien van (een) ste(e)n(en) tegen de (voor)ruit van die
camper en/of tegen (een portier van) die bus;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij
op of omstreeks 26 november 2006
te Twello, gemeente Voorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk de (voor)ruit van een (witte) camper en/of (een
portier van) een (zwarte) bus (Opel Vivaro), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt;
(parketnummer 06.851256/06; incident 1)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij
op of omstreeks 26 november 2006
te Twello, gemeente Voorst,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten (van een schoolgebouw), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente Voorst en/of
basisschool De Wingerd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
(parketnummer 06.851256/06, incident 2)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
7.
hij op of omstreeks 19 januari 2006 te Twello, gemeente Voorst, met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Kymco),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(parketnummer 06.850099/06)
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 4 juni 2006 te Twello, gemeente Voorst, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de parkeerplaats op/aan de H.W. Iordensweg, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
2.
hij op 12 juni 2006 te Twello, gemeente Voorst, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Dorpsstraat, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
3.
hij op 16 juni 2006 te Twello, gemeente Voorst, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Binnenweg en/of de IJsbaanweg en/of het Holthuisbos, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
4.
hij op 22 augustus 2006 te Twello, gemeente Voorst, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een schuifdeur toebehorende aan de gemeente Voorst, heeft vernield;
5.
hij op 26 november 2006 te Twello, gemeente Voorst, met anderen, op of aan de openbare weg, de Veenhuisweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een zwarte bus (Opel Vivaro) en een witte camper, welk geweld bestond uit het gooien van stenen tegen de voorruit van die camper en tegen een portier van die bus;
6.
hij op 26 november 2006 te Twello, gemeente Voorst, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van een schoolgebouw, toebehorende aan de gemeente Voorst en/of basisschool De Wingerd, heeft vernield;
7.
hij op 19 januari 2006 te Twello, gemeente Voorst, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Kymco), toebehorende aan [slachtoffer 2].
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat verdachte de ruit niet met opzet heeft vernield en dat het de vraag is of er voldoende bewijs is voor voorwaardelijke opzet. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de stukken is gebleken dat verdachte en zijn vrienden in de directe nabijheid van het Cultureel Centrum met eikels gooiden en dat er ook eikels tegen het raam kwamen. Verdachte heeft, door op enig moment met een steen te gooien in de richting van [slachtoffer 3] die op dat moment voor het gebouw stond, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de steen schade zou kunnen aanrichten aan het gebouw.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 5 primair vrijspraak gevraagd en aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van openlijke geweldpleging nu de openbare orde niet was geschokt. De rechtbank verwerpt ook dit verweer onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 september 1996, NJ 1997/88, waaruit blijkt dat het geweld van dien aard moet zijn dat de openbare orde erdoor wordt verstoord. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier heeft voorgedaan, nu verdachte en zijn mededaders met stenen hebben gegooid en hiermee aanzienlijke schade hebben aangericht aan goederen.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feiten 1, 2, 3 telkens : Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het
openbaar verkeer bestemd;
Feit 4 : Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, vernielen;
Feit 5 primair : Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
Feit 6 : Medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat
geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 7 : Diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is een multidisciplinair onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport gedateerd 14 januari 2007 en opgemaakt door drs. R.R. Beth, forensisch gedragsdeskundige, orthopedagoog, alsmede in een rapport gedateerd 4 februari 2007 en opgemaakt door A.E. Plinsinga, kinder- en jeugdpsychiater. De rechtbank neemt de conclusies van deze rapporten inhoudende dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, over.
De verdachte is dus strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot 1 (één) dag jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering gesteld is geweest en met betrekking tot de feiten 4, 5 primair, 6 en 7 de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
De rechtbank acht oplegging van na te noemen straf en maatregel in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich in een korte periode heeft schuldig gemaakt aan een reeks delicten en hierdoor overlast heeft veroorzaakt voor de samenleving en in het bijzonder de benadeelde partijen. Verdachte heeft welbewust juist oudere vrouwen uitgezocht om schennis van de eerbaarheid te plegen. Sommigen van hen heeft hij schrik aangejaagd; een van hen is angstig om de hond nog op dezelfde plek uit te laten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank met name gelet op de hiervoor reeds vermelde rapporten.
Uit beide rapporten komt naar voren dat verdachte cognitief op benedengemiddeld intelligentieniveau functioneert. Er is sprake van een grote ontwikkelingsachterstand en een ernstige gedragsstoornis waaruit zich een persoonlijkheidsstoornis van het B-cluster (narcistische, antisociale en borderline trekken) lijkt te ontwikkelen. Verdachte is gericht op directe lustbevrediging, is impulsief en heeft een geringe frustratietolerantie. Het geweten is nog sterk egocentrisch en wordt extern gestuurd. Zijn opvoeding was verwaarlozend, er lijkt onvoldoende structuur en veiligheid te zijn geboden. Hij is in het verleden onvoldoende ingeperkt of gecorrigeerd. De combinatie van impulsiviteit, een gebrekkige gewetensfunctie, geringe frustratietolerantie en gebrekkige agressieregulatie maken dat hij handelt zonder dat hij de gevolgen van zijn acties kan overzien.
Beide deskundigen achten de kans op recidive groot.
Plinsinga voornoemd heeft geadviseerd de PIJ-maatregel op te leggen. Volgens haar zou verdachte uit huis geplaatst moeten worden en moeten kunnen verblijven in een milieu waar men hem aanspreekt op zijn gedrag, waar men hem normen en waarden leert en waar hij kan leren om anders met sociaal-emotionele en psycho-seksuele spanningen om te gaan. Ook zijn cannabis misbruik zal moeten worden aangepakt. Omdat verdachte zelf geen behandelwens heeft en het snel laat afweten als hem regels worden gesteld, moet een behandeling gedwongen plaats vinden. Omdat behandeling langer zal duren, biedt een gedwongen behandeling onder een ondertoezichtstelling, die afloopt als hij achttien wordt, onvoldoende perspectief.
Beth voornoemd heeft geadviseerd de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Volgens hem is verdachte gebaat bij een langdurige, stevig gestructureerde behandeling, beginnend in een vooralsnog gesloten orthopsychiatrische instelling. Omdat te verwachten valt dat hij de groepsdruk binnen een justitiële jeugdinrichting niet aan zal kunnen, lijkt plaatsing daarin echter contrageïndiceerd, hoewel de problematiek van verdachte het opleggen van een PIJ-maatregel rechtvaardigt. Geadviseerd wordt de Rentray te Rekken, dan wel een andere op de problematiek van verdachte toegesneden residentiële instelling.
Ter terechtzitting heeft Beth verklaard dat zich het praktische probleem voordoet, dat de Rentray en ook andere residentiële instellingen als vorenbedoeld geen jeugdigen opnemen aan wie een voorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd. Aangezien een behandeling in aanvang in gesloten setting geïndiceerd is, adviseert Beth alsnog een PIJ-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het herhalingsgevaar, de geadviseerde plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dient te worden bevolen. De bewezen verklaarde feiten 4, 5 primair, 6 en 7 betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl uit de rapporten en de overige stukken alsmede uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat zodanige plaatsing in het belang is van de ontwikkeling van verdachte en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Omdat de rechtbank een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal opleggen, zal de op te leggen jeugddetentie beperkt blijven tot 1 dag.
Ad informandum gevoegde zaken
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaken, bekend onder de parketnummers 06/850717-06 (incident 1), 06/850952-06, 06/850798-06 (incidenten 1, 2 en 3) en 06/851145-06 (incident 1).
Verdachte heeft bekend deze feiten te hebben begaan en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor deze feiten geen verdere strafvervolging zal volgen.
Vordering tot schadevergoeding
Namens de benadeelde partij heeft [naam], [adres], [postcode woonplaats], zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 4.552,81 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu [naam] feitelijk niet gemachtigd is, omdat de machtiging niet is ondertekend. Verder heeft zij aangevoerd dat vordering niet eenvoudig van aard is nu onduidelijk is of de schade van de camper alleen de ruit betreft.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit het voegingsformulier en de daarbij gevoegde bijlagen genoegzaam aannemelijk is dat het kennelijk de bedoeling was dat [naam] als gemachtigde zou optreden, omdat uit de handgeschreven toelichting door [slachtoffer 1] blijkt, dat zij “de schade aan onze camper en bus” vordert en voorts uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij en [naam] elkaars echtgenoten zijn.
Nu onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het onder 5 primair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
Namens de benadeelde partij heeft [slachtoffer 4], [adres], [postcode woonplaats], zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 199,56 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering reeds omdat uit de stukken niet is gebleken dat [slachtoffer 4] door de gemeente Voorst is gemachtigd.
Namens de benadeelde partij heeft [slachoffer 6], [adres], [postcode woonplaats], zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 600,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering, gelet op de schade die de scooter kennelijk al had ten tijde van de diefstal, niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer [slachtoffer 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 77i, 77l, 77s, 77gg, 141, 239, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (bankrekeningnummer [cijfers]), van een bedrag van € 4.552,81, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van € 4.552,81, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 30 dagen vervangende jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij de gemeente Voorst niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mrs. Hemrica, voorzitter, tevens kinderrechter, De Bie en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 april 2007.