ECLI:NL:RBZUT:2007:BA2593

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/809 GEMWT
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. van den Dungen-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen zelfstandige commerciële horeca-activiteiten in Halle

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 6 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de afdeling Bronckhorst van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in de Horeca en aanverwante bedrijven Horeca Nederland (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst (verweerder). De zaak betreft de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen de zelfstandige commerciële horeca-activiteiten die door een derde partij op een perceel in Halle werden ontplooid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van verweerder, waarin het verzoek om handhaving werd afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder niet deugdelijk was gemotiveerd. Eiseres, die als belanghebbende kan worden aangemerkt, stelde dat de horeca-activiteiten van de derde partij in strijd waren met het bestemmingsplan, dat het perceel had aangewezen als agrarisch productiegebied. De rechtbank oordeelde dat de verleende milieu- en horecavergunningen niet het gebruiksverbod uit het bestemmingsplan konden opheffen. De rechtbank concludeerde dat verweerder op onjuiste gronden had geweigerd handhavend op te treden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de gemeente Bronckhorst het betaalde griffiegeld aan eiseres diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van bestuursorganen en de bescherming van de belangen van belanghebbenden in het kader van handhaving van bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 06/809 GEMWT
Uitspraak in het geding tussen:
De afdeling Bronckhorst van het koninklijk verbond van ondernemers in de horeca- en aanverwant bedrijf Horeca Nederland,
gevestigd te Bronckhorst,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckorst, als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zelhem
verweerder,
[naam derde partij]
derde partij.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 februari 2006.
2. Feiten
Bij besluit van 28 oktober 2005 heeft verweerder afwijzend beslist op het namens eiseres op 2 september 2005 ingediende verzoek om handhavend op te treden tegen het ontplooien van zelfstandige commerciële horeca-activiteiten door de derde op het perceel [adres] te Halle. Namens eiseres is tegen dit besluit bezwaar gemaakt
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – in afwijking van het advies van de vaste commissie voor de bezwaarschriften - het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eiseres heeft D.A. Hogervorst, werkzaam bij het Bureau Eerlijke Mededinging te Lochem, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 februari 2007, waar voor eiseres zijn verschenen D.A. Hogervorst en drs. M. Wiesenhahn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. IJsseldijk. De derde partij is in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. D. Teeuwsen.
4. Motivering
Hieronder wordt onder verweerder tevens verweerders rechtsvoorganger verstaan
De rechtbank stelt vast dat eiseres als een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Daartoe wordt het volgende overwogen
Eiseres is volgens artikel 3 van haar statuten een vereniging met als doel in de gemeente Bronckhorts de algemene materiële en immateriële (bedrijfs)belangen van de leden en de bedrijfscategorieën waartoe deze behoren te behartigen.
Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat het tegengaan van oneerlijke concurrentie in het werkgebied waartoe het handhavingsverzoek kennelijk is ingediend een belang betreft waarvan de behartiging voldoende kenmerken vertoont van behartiging van bovenbedoeld belang, dat los kan worden gezien van het belang van individuele leden.
De derde partij exploiteert een vleesboerderij op het in het geding zijnde perceel. Bij besluit van 2 februari 1999 heeft verweerder aan de derde partij een (revisie) Milieuvergunning verleend voor een rundvee- scharrelkuiken- en scharrelvarkensbedrijf met vleesverkooppunt, catering en educatie aan bezoekers over de bedrijfsvoering. Bij besluit van 6 januari 2000 heeft verweerder met toepassing van artikel 19 van de WRO en artikel 50 van de Woningwet aan de derde partij vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de herbouw van een veeschuur in een verkoop/ontvangstruimte. Bij besluit van 3 mei 2000 heeft verweerder aan de derde partij vergunning verleend voor de uitoefening van een horecabedrijf in de ontvangstruimte.
Bij brief van 6 juni 2000 heeft verweerder aan de derde partij meegedeeld dat de horeca-activiteiten moeten worden beperkt tot groepen van maximaal 50 personen.
Ter beoordeling staat of verweerder op goede gronden heeft geweigerd handhavend op te treden tegen die horeca-activiteiten.
Het in het geding zijnde perceel ligt binnen de begrenzingen van het bestemmingsplan “Buitengebied Zelhem herziening 2-1998”. Blijkens de plankaart is het perceel aangewezen als Agrarisch productiegebied en/of bosgebied II. Als zodanig aangewezen gronden zijn- voor zover hier van belang - bestemd voor agrarische productie.
Op grond van artikel 49, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden grond of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de derde partij de verkoop/ontvangstruimte mede gebruikt voor ontvangst van groepen, dat aan die groepen (tegen betaling) consumpties worden verstrekt en dat de keuken wordt gebruikt voor catering van groepen in de ontvangstruimte of op andere lokaties.
Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat door de afgifte van de vergunningen zonder beperkende voorschriften door het gemeentebestuur een rechtsoordeel is gegeven dat het in het bestemmingsplan neergelegde gebruiksverbod niet van toepassing is zodat er geen grondslag is om handhavend op te treden.
De rechtbank kan het standpunt van verweerder niet volgen. Anders dan verweerder kennelijk meent kunnen de verleende milieuvergunning en horecavergunning het in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksverbod niet opheffen. Aan verweerder kan worden toegegeven dat de ten behoeve van de bouwvergunning verleende vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften ziet op de opheffing van de in artikel 49 van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod. Niet kan echter worden volgehouden dat die vrijstelling zich ook uitstrekt tot andere activiteiten dan uit de bouwaanvraag blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank is door de aanduiding op de bij de bouwaanvraag behorende tekeningen met: “educatie/ontvangstruimte”, de gebruiksvrijstelling van het vergunde bouwwerk beperkt tot het ontvangen van personen, al dan niet in groepen, in het kader van onderwijs. In dit verband wijst de rechtbank er op dat zowel in het voorbereidingsbesluit van 27 mei 1999 van de Raad van de gemeente Zelhem als in de op 6 januari 2000 verleende bouwvergunning met betrekking tot de vrijstelling is vermeld dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemming omdat het is bedoeld voor toeristische en educatieve aktiviteiten. Voorts acht de rechtbank het van belang dat zijdens verweerder uitdrukkelijk is meegedeeld dat de voor het bedrijf van de derde partij opgestelde Strategische Visie van juni 1998 geen deel uitmaakt van de vrijstelling. Gelet op het vorenstaande zijn naar het oordeel van de rechtbank niet alle activiteiten van de derde partij, met name waar het betreft de ontvangst van groepen anders dan met een educatief doel en de catering, vrijgesteld van het gebruiksverbod.
Het bestreden besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering, zulks in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te woren vernietigd
Van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank niet gebeleken.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Bronckhorst het betaalde griffiegeld van € 141,- aan eiseres vergoedt.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2007 in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer als griffier.