ECLI:NL:RBZUT:2007:BA4987

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-801224-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Hödl
  • A. Hemrica
  • J. Knoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Escalatie van een burenruzie leidt tot mishandeling in Doetinchem

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 11 mei 2007, staat de verdachte terecht voor mishandeling van twee personen, [slachtoffer A] en [slachtoffer B], tijdens een burenruzie die op 9 mei 2006 in Doetinchem escaleerde. De verdachte, een politiefunctionaris, ging naar de woning van [slachtoffer A] om te bemiddelen in een conflict tussen zijn vader en [slachtoffer A]. Tijdens deze confrontatie ontstond een handgemeen waarbij de verdachte [slachtoffer A] meermalen met kracht in het gezicht sloeg, wat leidde tot letsel en pijn bij [slachtoffer A]. Tevens mishandelde hij [slachtoffer B] door haar bij de haren te trekken en haar te verwonden met een aanzetstaal. De rechtbank oordeelt dat de verdachte buitenproportioneel heeft gereageerd en dat zijn beroep op zelfverdediging niet opgaat, aangezien hij de situatie had kunnen de-escaleren.

De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard zijn dat ze zich lenen voor afdoening in het strafgeding. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis zal worden opgelegd. De rechtbank concludeert dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van proportionaliteit in geweldsgebruik, vooral door iemand in een politiefunctie.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/801224-06
Uitspraak d.d.: 11 mei 2007
tegenspraak / dip - onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adres en woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 2007.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 mei 2006 in de gemeente Doetinchem opzettelijk
mishandelend [slachtoffer A] meermalen, althans éénmaal, met kracht en/of
met gebalde vuist in/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen
en/of gestompt, waardoor deze [slachtoffer A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstippen of omstreeks 09 mei 2006 in de gemeente
Doetinchem (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer B];
- met kracht heeft vastgepakt en/of haar arm heeft verdraaid en/of
- met een aanzetijzer (welke die [slachtoffer B] vast had), althans een hard en/of
zwaar voorwerp, een tik tegen het oog, althans het gezicht, heeft gegeven en/of
- bij de haren heeft vastgepakt en/of aan de haren naar de grond heeft
getrokken, althans aan de haren heeft getrokken,
waardoor deze [slachtoffer B] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen inzake het bewijs
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte tenlastegelegde feiten, kort gezegd neerkomend op een mishandeling van onderscheidenlijk [slachtoffer A] en [slachtoffer B] op 9 mei 2006.
2. Door de raadsman is geconcludeerd dat verdachte terzake van beide feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van de wederrechtelijkheid. De verdediging stelt dat verdachte op 9 mei 2006 zich in zijn hoedanigheid van brigadier van politie naar de woning van [slachtoffer A] heeft begeven, teneinde (opnieuw) te bemiddelen in een langslepend (buren)conflict tussen [slachtoffer A] en de vader van verdachte.
3. Dit verweer van de raadsman gaat reeds daarom niet op, nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij vanuit de tuin van zijn vader naar de woning van [slachtoffer A] is gegaan met de intentie om met [slachtoffer A] te praten (Hij wilde pas op het moment dat [slachtoffer A] hem sloeg, als politiefunctionaris tot aanhouding overgegaan).
Het enkele feit dat verdachte van professie politiefunctionaris is, noch de omstandigheid dat [slachtoffer A] en [slachtoffer B] wisten dat betrokkene een politiefunctionaris was, maakt niet zonder meer dat verdachte dan in zo'n situatie ook in de hoedanigheid van politiefunctionaris optrad. Het beweerdelijke optreden als politiefunctionaris spoort ook niet met de aangifte die verdachte (voetnoot 1) op 9 mei 2006 heeft gedaan. Daaruit blijkt dat hij naar de straat is gelopen om [slachtoffer A] aan te spreken op het gedrag van zijn kinderen.
Daarnaast is er een relaas van de politiemensen (voetnoot 2) die zich naar aanleiding van een melding op 9 mei 2006 ter plaatse hebben begeven. Daaruit blijkt dat verdachte heeft verklaard dat hij ruzie had gehad met [slachtoffer A] en dat zij elkaar meermalen hadden geslagen. Op het moment nadat verdachte de vriendin van [slachtoffer A] ([slachtoffer B]) een aanzetstaal uit handen had genomen en bij haar haren had vastgepakt, had hij gezegd dat hij van de politie was en dat zij was aangehouden.
De rechtbank concludeert dat verdachte op die bewuste dag [slachtoffer A] van burger tot burger heeft willen aanspreken op de vermeende door zijn kind veroorzaakte overlast en dat hij als burger in het daaropvolgend handgemeen verzeild is geraakt.
Het verweer van de raadsman wordt wegens het ontbreken van feitelijke grondslag verworpen.
4. Het gaat in deze zaak kort gezegd om een reeds langer bestaande burenruzie die op 9 mei 2006 is geëscaleerd in een handgemeen waarbij verdachte, [slachtoffer A] en [slachtoffer B] zijn betrokken.
5. Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij op 9 mei 2006 in Doetinchem naar [slachtoffer A], de achterbuurman van zijn vader, is gegaan en dat hij [slachtoffer A] - nadat deze hem had geslagen - twee keer in zijn gezicht heeft geslagen. Toen de vriendin van [slachtoffer A] met een mes (dat later een aanzetstaal bleek te zijn) op hem kwam afgelopen, heeft hij een voorwaartse beweging (1 à 2 stappen) gemaakt om haar het aanzetstaal af te nemen, heeft hij haar pols 'geknikt' en heeft hij haar met zijn volle gewicht tegen de muur van de brandgang waarin zij zich bevonden gezet. In het handgemeen dat vervolgens is ontstaan tussen [slachtoffer B] en zijn vader heeft hij haar, om zijn vader te ontzetten, in een beweging bij de haren gepakt en naar de grond getrokken.
Verdachte heeft verklaard rustig te zijn geweest en zicvhzelf gedurende het hele incident onder controle te hebben gehad.
6. In het dossier is ten aanzien van dit feitencomplex voorhanden de aangifte van [slachtoffer A] (voetnoot 3) in samenhang met zijn verklaring als verdachte (voetnoot 4). [slachtoffer A] verklaart dat verdachte tegen hem zei dat het afgelopen moest zijn met het gooien van stenen door zijn zoon en dat verdachte daarbij met zijn vinger in zijn richting wees. [slachtoffer A] voelde zich bedreigd en wilde opstaan. Verdachte duwde hem terug en toen hij de tweede keer wilde opstaan kreeg hij een vuistslag tegen zijn hals. [slachtoffer A] heeft zich verdedigd en heeft verdachte meerdere malen met kracht met zijn vuist in het gezicht geslagen. Ook hij kreeg klappen van [verdachte]. [slachtoffer A] is vervolgens weggerend. Even later zag hij dat verdachte zijn vriendin [slachtoffer B] beetpakte. Vervolgens zag hij dat verdachte haar bij haar haren beetpakte. [slachtoffer A] is naar verdachte gerend om zijn vriendin te ontzetten. Hij zag dat [vader verdachte] eraan kwam en er een schermutseling en tussen zijn vriendin en [vader verdachte] ontstond. Hij zag dat verdachte naar [slachtoffer B] liep en haar aan haar haren trok. Verdachte hield [slachtoffer B] onder controle door haar haar beet te houden en haar te laten zitten. [slachtoffer A] verklaart onder meer ook dat het op hem uitgeoefende geweld pijn heeft veroorzaakt.
7. Verder is voorhanden de aangifte van [slachtoffer B] (voetnoot 5). Zij verklaart onder meer dat zij zag dat haar vriend [slachtoffer A] meerdere vuistslagen tegen zijn hoofd kreeg van verdachte. Zij heeft een aanzetstaal uit de la gepakt en is naar buiten gegaan. Verdachte kwam op haar af en pakte het aanzetstaal af. Verdachte pakte haar vervolgens bij haar haren. [slachtoffer A] probeerde haar te hulp te komen. Verdachte ging achter haar vriend aan. Vervolgens ontstond er een handgemeen tussen haar en [vader verdachte]. Verdachte kwam op hen af, pakte haar bij haar haren en drukte haar op de grond.
Naast deze verklaring bevat het dossier een medische verklaring (voetnoot 6) waaruit blijkt dat [slachtoffer B] onder meer een gebroken spaakbeen had.
8. Een buurvrouw [slachtoffer A] (voetnoot 7) verklaart het volgende.. Zij zag dat verdachte aan de haren van [slachtoffer B] trok en dat [slachtoffer B] op de grond zat. Nadat verdachte haar had losgelaten is hij naar [slachtoffer A] gerend. Getuige zag verder dat [slachtoffer B] slaags raakte met [vader verdachte]. Verdachte kwam vervolgens aangerend en pakte in zijn loop de haren van [slachtoffer B] beet en liep door, waardoor [slachtoffer B] ten val kwam. Verdachte sleepte [slachtoffer B] aan haar haren zeker een meter voort.
9. Ten slotte is er nog een verklaring van [de getuige] (voetnoot 8). Deze verklaart onder meer dat verdachte [slachtoffer A] om zijn nek pakte en hem 2 of 3 vuistslagen in het gezicht gaf.
10. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor aangeduide bewijsmiddelen de feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij op 9 mei 2006 in de gemeente Doetinchem opzettelijk mishandelend [slachtoffer A] meermalen met kracht en met gebalde vuist in/tegen het gezicht heeft geslagen of gestompt, waardoor deze [slachtoffer A] pijn heeft ondervonden;
2. hij op tijdstippen op 9 mei 2006 in de gemeente Doetinchem telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer B];
- met kracht heeft vastgepakt en haar arm heeft verdraaid en/of
- bij de haren heeft vastgepakt en aan de haren naar de grond heeft getrokken, althans aan de haren heeft getrokken,
waardoor deze [slachtoffer B] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Hoewel verdachte ter terechtzitting verklaard heeft dat hij [slachtoffer B] bewust met de achterzijde van het aanzetijzer, dat [slachtoffer B] in haar hand had, een beheerste tik op haar oog heeft gegeven, acht de rechtbank het onderdeel met betrekking tot het aanzetijzer niet bewezen. Immers [slachtoffer B] heeft daarvan in haar aangifte op geen enkele wijze melding gemaakt, terwijl hiervoor ook geen ander bewijsmiddel aanwezig is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. mishandeling;
2. mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 70 uren.
2. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
3. Verdachte is op 9 mei 2006 verhaal gaan halen bij de buurman van zijn vader in Doetinchem, naar aanleiding van overlast veroorzaakt door de kinderen van de achterbuurman [slachtoffer A]. Verdachte heeft [slachtoffer A] daarop aangesproken, waarop een handgemeen is ontstaan. Uit de verklaring die verdachte en [de getuige] daarover hebben afgelegd, leidt de rechtbank af dat de eerste aanzet daartoe is uitgegaan van de zich op het bankje bij zijn woning zittende [slachtoffer A]. Verdachte heeft daarop evenwel buitenproportioneel gereageerd door [slachtoffer A] met kracht in zijn gezicht te slaan.
Dit geldt temeer nu verdachte een getraind politieman is. Daarbij komt dat verdachte ter zitting nog uitdrukkelijk heeft aangegeven, dat hij heel rustig was en dat hij de hele situatie onder controle had.
In die context gaat het niet aan om iemand meermalen met de vuist te slaan en zijn er naar het oordeel van de rechtbank andere mogelijkheden geweest om de situatie tot bedaren te brengen en verdere escalatie te voorkomen, bijvoorbeeld door het aanleggen van een armklem.
4. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Verdachte is dus een zogenaamde first offender.
5. In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding de officier van justitie te volgen in zijn eis. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
Vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 1.162,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer B]] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 1.619,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Door de verdediging zijn beide vorderingen betwist, omdat het causaal verband tussen het tenlastegelegde en de vermeende schade ontbreekt.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, nu zij van oordeel is dat de vorderingen niet van zo eenvoudige aard zijn dat deze zich lenen voor afdoening in het strafgeding.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer B] geldt daarbij tevens, dat de schade met name is gerelateerd aan gevolgschade en verband houdt met een gebroken ellepijp. Dat verband kan evenwel niet worden gelegd met de bewezenverklaring van het feit 2.
De benadeelde partijen kunnen derhalve hun vorderingen slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 70 (zeventig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer A] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer B]] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Hödl, voorzitter, Hemrica en Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 mei 2007.
Voetnoot:
1 zie pag. 23 (aangifte verdachte), betreffende een als bijlage bij stamproces-verbaal nr. PL0641/06-204153 gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0641/06-277831, gesloten en ondertekend op 9 mei 2006 door Dommerholt, hoofdagent van politie Team Doetinchem.
2 zie pag. 27 (ambtelijk verslag) betreffende een als bijlage bij stamproces-verbaal nr. PL0641/06-204153 gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0641/06-277831, gesloten en ondertekend op 9 mei 2006 door Oonk en Dommerholt, onderscheidnelijk agent en hoofdagent van politie Team Doetinchem
3 zie pag. 66/67 (aangifte van [slachtoffer A]), betreffende een als bijlage bij stamproces-verbaal nr. PL0641/06-204153 gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0641/06-278265, gesloten en ondertekend op 10 mei 2006 door Reulink, hoofdagent van politie Team Doetinchem.
4 zie pag. 44/46 (verklaring van [slachtoffer A]), betreffende een als bijlage bij voormeld stamproces-verbaal gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0641/06-277831, gesloten en ondertekend op 10 mei 2006 door Reulink voornoemd.
5 zie pag. 50/52 (aangifte van [slachtoffer B]), betreffende een als bijlage bij voormeld stamproces-verbaal gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0641/06-278156, gesloten en ondertekend op 10 mei 2006 door Van Os, hoofdagent van politie Team Doetinchem.
6 zie pag. 54, betreffende een medische verklaring d.d. 10 mei 2006.
7 zie pag. 35/37 (verklaring [slachtoffer A]), betreffende een als bijlage bij voormeld stamproces-verbaal gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0641/06-277831, gesloten en ondertekend op 24 mei 2006 door Van Putten, hoofdagent van politie District Achterhoek.
8 zie pag. 40/42 (verklaring [getuige]), betreffende een als bijlage bij voormeld stamproces-verbaal gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0641/06-277831, gesloten en ondertekend op 2 juni 2006 door Van Putten voornoemd.