ECLI:NL:RBZUT:2007:BA8566

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83490 - KG ZA 07-27
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van conservatoir derdenbeslag in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, vorderde eiser in kort geding de opheffing van conservatoir derdenbeslag dat door gedaagden was gelegd. De achtergrond van de zaak betreft een samenwerkingsovereenkomst tussen eiser, een apotheker, en gedaagden, waarbij eiser een geneesmiddel voor paarden produceerde dat door gedaagde B was ontwikkeld. Eiser had de benodigde grondstoffen ingekocht en de rekeningen hiervoor aan Eurobase B.V. verzonden, maar Eurobase had sinds september 2003 geen betalingen meer gedaan. Gedaagde A was de directeur van Eurobase en gedaagde C was de echtgenote van gedaagde B.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat er een eerdere bodemprocedure aan de gang was waarin gedaagden waren opgedragen bewijs te leveren van de samenwerkingsovereenkomst. Eiser stelde dat de vorderingen van gedaagden ondeugdelijk waren en dat het beslag opgeheven moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het op de weg van eiser lag om aannemelijk te maken dat de vordering van gedaagden ondeugdelijk was. De rechter benadrukte dat de belangen van beide partijen zorgvuldig moesten worden afgewogen.

Na het horen van getuigen en het in overweging nemen van de argumenten van beide partijen, concludeerde de voorzieningenrechter dat het belang van gedaagden bij handhaving van het beslag zwaarder woog dan het belang van eiser bij opheffing. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 22 februari 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 83490 / KG ZA 07-27
Vonnis in kort geding van 22 februari 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. F. Leemans,
advocaat mr. H.G. Hilgevoord te Rotterdam,
tegen
1. [gedaagde A],
wonende te [plaats],
2. [gedaagde B],
en diens echtgenote
3. [gedaagde C],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden,
procureur mr. A. Schrik,
advocaat mr. R.A. Wolleswinkel te Barneveld.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 8 februari 2007
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde B] heeft een nieuw geneesmiddel ten behoeve van paarden ontwikkeld. In 2000 heeft hij [eiser], van beroep apotheker, bereid gevonden om dit geneesmiddel te produceren. Voor dit geneesmiddel is door [eiser] -met medeweten van [gedaagde B]- octrooi aangevraagd en verkregen. [eiser] kocht de voor de bereiding van dat geneesmiddel benodigde grondstoffen in. Vanaf omstreeks april 2003 heeft [eiser] zijn rekeningen ter zake aan Eurobase B.V. (hierna: Eurobase) verzonden, welke rekeningen vervolgens door Eurobase aan [eiser] werden voldaan. Eurobase heeft vanaf 1 september 2003 geen bedragen meer aan [eiser] betaald. [gedaagde A] is directeur van Eurobase. [gedaagde C] is de echtgenote van [gedaagde B].
2.2.Bij brief van 2 oktober 2003 (productie 1 van [eiser]) heeft [eiser] aan [gedaagde B] en [gedaagde C] het volgende medegedeeld:
“(...)
Na beraad zie ik er van af als partij deel te nemen aan de samenwerkingsovereenkomst zoals die heden mij is voorgelegd (...)
Ik heb [naam] eerder laten weten dat ik jullie zal helpen zodat de schuld bij [gedaagde A] kan worden verrekend en zal garant staan voor de levering van de sre mixen, mix 4 en mix 1, zodat per 1 januari 2004 het een en ander op de rails staat (...).”
2.3. Bij overeenkomst van eigendomsoverdracht octrooi d.d. 25 november 2003 heeft [eiser] het op zijn naam staande octrooi aan [gedaagde B] overgedragen.
2.4. De octrooigemachtigde van [gedaagde B] heeft bij brief van 22 januari 2004 aan [eiser] een overdrachtsakte, nodig om het octrooi te kunnen registreren bij het octrooibureau, toegezonden, met het verzoek de ondertekende akte zo spoedig mogelijk aan de octrooigemachtigde te retourneren.
2.5. Bij brief van 18 juni 2004 hebben [gedaagde A] en [gedaagde B] aan [eiser] verzocht opgave te doen van de door [eiser] ontvangen inkomsten uit de verkoop van het door [gedaagde B] ontwikkelde geneesmiddel. [gedaagde A] en [gedaagde B] hebben daarbij jegens [eiser] aanspraak gemaakt op betaling (binnen 14 dagen) van een bedrag van € 242.981,79, met aanzegging van wettelijke rente. Tevens is [eiser] verzocht om binnen 14 dagen de ondertekende overdrachtsakte aan de octrooigemachtigde van [gedaagde B] te retourneren.
2.6. [eiser] heeft de door hem ondertekende overdrachtsakte met betrekking tot het octrooi op 30 november 2004 aan de raadsman van [gedaagde B] toegezonden. Het door [gedaagde A] en [gedaagde B] gevorderde bedrag heeft [eiser] niet betaald.
2.7. In de vervolgens bij deze rechtbank onder zaaknummer 68887 / HA ZA 05-349 tussen partijen aanhangige procedure gemaakte procedure vordert [gedaagden] in conventie - na wijziging van eis - onder meer veroordeling van [eiser] tot betaling van een totaal bedrag van EUR 358,074,59. In reconventie vordert [eiser] betaling door [gedaagde B] van een bedrag van EUR 89.051,26, te vermeerderen met de wettelijke rente, zijnde berekend tot 14 juli 2004 een bedrag van EUR 1.575,17, en buitengerechtelijke kosten ad EUR 4.567,48.
2.8. Bij beschikking van 22 december 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagden] verlof verleend ten laste van [eiser] conservatoir derdenbeslag te leggen onder [naam A], [naam B] en [naam C], allen wonende te [plaats], met voorlopige begroting van de vordering van [gedaagden] op EUR 275.000,00.
2.9. Bij exploit van 3 januari 2007 heeft R.J. Soer, deurwaarder te Groenlo, ten verzoeke van [gedaagden] uit kracht van voormelde beschikking ten laste van [eiser] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [naam C].
2.10. Bij exploit van 3 januari 2007 heeft R.J. Soer, deurwaarder te Groenlo, ten verzoeke van [gedaagden] uit kracht van voormelde beschikking ten laste van [eiser] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [naam A].
2.11. Bij exploit van 3 januari 2007 heeft R.J. Soer, deurwaarder te Groenlo, ten verzoeke van [gedaagden] uit kracht van voormelde beschikking ten laste van [eiser] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [naam B].
2.12. Bij exploit van 3 januari 2007 heeft R.J. Soer, deurwaarder te Groenlo, ten verzoeke van [gedaagden] aan [eiser] betekend de hiervoor vermelde beschikking en de hiervoor bedoelde van de gelegde beslagen opgemaakte processen-verbaal.
2.13. Bij vonnis van 24 mei 2006 heeft de rechtbank in de hiervoor onder 2.7 vermelde procedure - voor zover hier van belang - in conventie [gedaagden] opgedragen te bewijzen dat:
1.[gedaagde A], [gedaagde B] en [gedaagde C] enerzijds en [eiser] anderzijds een samenwerkingsovereenkomst met elkaar hebben gesloten met betrekking tot de exploitatie van het door [gedaagde B] ontwikkelde geneesmiddel ten behoeve van paarden, en dat daarbij is afgesproken dat:
a. [gedaagde A], [gedaagde B] en [gedaagde C] ieder voor 30% en [eiser] voor 10% zou delen in winst dan
wel verlies van het samenwerkingsverband,
b. dat [eiser] de declaraties voor de geleverde medicijnen zou verzorgen en dat betaling
diende plaats te vinden op de rekening van de door [eiser] geëxploiteerde apotheek,
c. [eiser] de inkopen zou declareren bij Eurobase en dat Eurobase die kosten zou
voorschieten aan het samenwerkingsverband,
d. in het kader van de vaststelling van de winst en of het verlies van het
samenwerkingsverband de door [gedaagde B] gewerkte uren tegen een vergoeding van
€ 160,-- (inclusief BTW) per uur en de door [gedaagde B] gereden kilometers tegen een
vergoeding van € 0,51 per kilometer als kostenpost in aanmerking worden genomen,
2. [gedaagde B] ten behoeve van het samenwerkingsverband 5460 uren heeft gewerkt,
3. [gedaagde B] ten behoeve van de samenwerking 62324 kilometer heeft gereden,
4. [gedaagde B] € 5.000,-- aan administratie- en telefoonkosten ten behoeve van het samenwerkingsverband heeft gemaakt,
5. [gedaagde B] een door hem van [eiser] geleend bedrag van € 20.000,-- uitsluitend heeft aangewend ten behoeve van het samenwerkingsverband, anders dan ter zake van de bestrijding van de hiervoor sub 3 en 4 bedoelde kosten.
2.14. Op 4 september 2006 heeft [gedaagden] als getuigen doen horen [gedaagde B],
[gedaagde A], [gedaagde C] [eiser] en [getuige A]. Van de door deze getuigen afgelegde verklaringen is een proces-verbaal opgemaakt.
2.15. Op 4 januari 2007 heeft [gedaagden] als getuigen doen horen [getuige B], [getuige C] en [getuige D]. Van de door deze getuigen afgelegde verklaringen is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. primair de door [gedaagden] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen onder [naam C], [naam A] en [naam B] zal opheffen, althans die beslagen waarvan de opheffing door de voorzieningenrechter juist wordt geacht;
2. subsidiair het begrote bedrag tot verhaal waarvan het beslag is gelegd ad EUR 275.000,00 zal verlagen tot een bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren en voorts [gedaagden] zal veroordelen tot zekerheidstelling ten gunste van [eiser] tot een bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
3. [gedaagden] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Volgens artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslagleggers ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslagleggers gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (H.R. 14-06-1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslagleggers bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd, dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslagleggers bij afwijzing van de vordering zullen kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane vordering.
Van de voorzieningenrechter kan overigens niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van de door de beslagleggers ingestelde bodemprocedure.
4.2. In het tussenvonnis van 24 mei 2006 heeft de rechtbank te Zutphen overwogen, dat er van het door [gedaagden] aan zijn vordering ten grondslag gelegde samenwerkingsverband, de werkwijze, het in rekening brengen van kosten, de hoogte van het uurloon en de kilometervergoeding niets op schrift is gesteld en [gedaagden] opgedragen vooreerst het hiervoor onder 2.13 vermelde te bewijzen.
4.3. [eiser] heeft de verklaringen van de in de bodemprocedure gehoorde getuigen aan de hand van het aan [gedaagden] opgedragen bewijs uitgebreid besproken. Dienaangaande is door hem gesteld, dat de door de partijgetuigen [gedaagde A], [gedaagde B] en [gedaagde C] afgelegde verklaringen omtrent de door hen te bewijzen feiten geen bewijs in hun voordeel opleveren, alsmede dat aan de door de andere getuigen afgelegde verklaringen geen bewijs valt te ontlenen voor hetgeen aan [gedaagden] te bewijzen is opgedragen. Op deze grond is zijns inziens voldoende aannemelijk, dat de door [gedaagden] gepretendeerde vordering ondeugdelijk is, zodat de ten laste van hem gelegde conservatoire beslagen dienen te worden opgeheven.
4.4. [gedaagden] heeft deze stelling van [eiser] gemotiveerd weersproken en zijnerzijds aangevoerd, dat nog een essentiële getuige gehoord zal worden. Uit de verklaring van die getuige, in samenhang met de door de andere getuigen afgelegde verklaringen en de reeds overgelegde schriftelijke bewijsstukken, kan zijns inziens de bodemrechter geen andere conclusie trekken dan dat hij zal zijn geslaagd in het leveren van het hem opgedragen bewijs.
4.5. Het moge zo zijn, dat de verklaringen van de partijgetuigen [gedaagde A], [gedaagde B] en [gedaagde C] omtrent door hen te bewijzen feit
en op zich geen bewijs in hun voordeel kan opleveren, doch dit leidt uitzondering als hun verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Aangezien de getuigenverhoren nog niet zijn afgerond en [gedaagden] hebben aangevoerd dat nog een essentiële getuige zal worden gehoord, is enkel op de verklaringen van de reeds gehoorde getuigen voorshands onvoldoende aannemelijk, dat de bodemrechter tot de conclusie zal komen, dat de door [gedaagden] gepretendeerde vordering noch de hoogte daarvan ondeugdelijk is. Voor opheffing van de gelegde conservatoire beslagen of beperking van de hoogte van de voorlopig begrote vordering is op deze grond dan ook geen plaats.
4.6. Thans dient nog te worden bezien of het belang van [gedaagden] bij handhaving van de gelegde conservatoire beslagen op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van [eiser] bij opheffing van die beslagen.
4.7. Met betrekking tot vorenbedoelde belangafweging is door [eiser] aangevoerd, dat hij momenteel geen inkomsten uit arbeid geniet in verband met de overdracht van zijn apothekerspraktijk per 1 januari 2007. De afwikkeling van die transactie kan evenwel niet plaatsvinden tengevolge van het onder [naam C] gelegde beslag. Zijn belang bij het afwikkelen van die transactie moet dan ook zwaarder wegen dat het belang van zekerheid voor [gedaagden] voor de gepretendeerde vorderingen.
4.8. Door [gedaagden] is gemotiveerd betwist, dat [eiser] thans geen inkomsten geniet. Ter ondersteuning daarvan is door hem aangevoerd, dat [eiser] uit een andere procedure van de zorgverzekeraar Amicon op 24 januari 2006 nog een bedrag van EUR 1.955.512,70 heeft ontvangen, zodat aangenomen moet worden dat [eiser] over inkomsten uit vermogen beschikt. [eiser] heeft deze stelling van [gedaagden] niet betwist, zodat zulks voorshands voldoende aannemelijk is.
4.9. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie, dat het belang van [gedaagden] bij handhaving van de gelegde conservatoire zwaarder dient te wegen dat het belang van [eiser] bij opheffing daarvan. De vordering van [eiser] moet dan ook worden afgewezen.
4.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.064,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2007