ECLI:NL:RBZUT:2007:BA8576

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
81960 / HA ZA 06-1280
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.C.M. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over toepasselijkheid algemene voorwaarden en arbitragebeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen diende, heeft eiser [eiser] diverse werkzaamheden verricht voor gedaagde [gedaagde] en vorderde hij betaling van onbetaalde facturen. Gedaagde heeft in een incidentele conclusie van onbevoegdheid aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is, omdat de door eiser gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn, waarin een arbitragebeding is opgenomen. De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en vastgesteld dat de brief van eiser van 12 januari 2005, waarin hij zijn algemene voorwaarden vermeldde, bedoeld was om gedaagde te binden aan deze voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat gedaagde door ondertekening van de brief gebonden was aan de algemene voorwaarden, ook al waren deze niet fysiek bij de brief gevoegd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, ongeacht of er eerder een mondelinge overeenkomst was gesloten, de ondertekening van de brief een aanvullende overeenkomst tot stand heeft gebracht, waarin de algemene voorwaarden van eiser van toepassing zijn verklaard. Aangezien in de algemene voorwaarden is bepaald dat de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland bij uitsluiting bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om de hoofdzaak te behandelen. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van zowel het incident als de hoofdzaak, die in totaal zijn begroot op € 974,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 81960 / HA ZA 06-1280
Vonnis in incident van 14 februari 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. E.F.E. van Essen,
advocaat mr. L.J. Krijgsman te Enter (gemeente Wierden),
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. R.H. van Dijke.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 10 november 2006
- de incidentele conclusie van onbevoegdheid, tevens houdende voorwaardelijke conclusie van antwoord
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] diverse werkzaamheden verricht, ter zake waarvan hij aan [gedaagde] facturen heeft verzonden. In de hoofdzaak heeft [eiser] betaling van een aantal door [gedaagde] onbetaald gelaten facturen met rente en buitengerechtelijke kosten gevorderd.
2.2. In dit incident vordert [gedaagde] dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij voert daartoe aan dat [eiser] in al zijn brieven en in de op 28 februari 2005 tussen partijen gesloten overeenkomst de door hem gebruikte en gedeponeerde ‘Algemene voorwaarden Aannemers- Glaszetbedrijf [eiser] [adres en plaats]’ van toepassing verklaart, alsmede dat die algemene voorwaarden aan [gedaagde] ter hand zijn gesteld en dat de toepasselijkheid daarvan door hem is geaccepteerd. Voorts stelt hij dat in artikel 20 lid 2 van voornoemde algemene voorwaarden bij uitsluiting de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.3. [eiser] voert verweer. Hij bestrijdt dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden werd overeengekomen tussen partijen. Hij stelt dat de overeenkomst tussen partijen niet tot stand is gekomen door de ondertekening op 28 februari 2005 door [gedaagde] van zijn brief van 12 januari 2005. Die brief was een bevestiging van een eerder mondelinge opdracht tot uitbreiding van de woning van [gedaagde]. Bij de mondelinge overeenkomst zijn de algemene voorwaarden niet aan [gedaagde] ter hand gesteld en bij de brief van 12 januari 2005 zijn ze ook niet meegezonden. [eiser] heeft daarmee niet aan zijn informatieplicht voldaan. Bovendien heeft [eiser] nimmer een beroep gedaan op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, ook niet in zijn brief van 12 januari 2005, zodat [gedaagde] door ondertekening van die brief de toepasselijkheid daarvan niet heeft aanvaard. Zelfs al zou [gedaagde] de algemene voorwaarden van [eiser] als bijlage bij de opdrachtbevestiging van 12 januari 2005 hebben ontvangen, dan was dat te laat want de overeenkomst was al eerder tot stand gekomen.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen en het verweer van [eiser] niet opgaat. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
2.5. De brief van [eiser] van 12 januari 2005 vermeldt onderaan elke van de 4 pagina’s de zinsnede:
“Leverings- en betalingsvoorwaarden zijn gedeponeerd bij de K.v.K. te Apeldoorn op 31 augustus 1995 onder nummer 2378”
Aan het eind van de brief staat de zinsnede:
“Voor akkoord kunt u een exemplaar voorzien van uw handtekening aan ons retourneren.”
Aangezien het algemeen gebruikelijk is om op die manier algemene voorwaarden van toepassing te doen zijn op een overeenkomst, leidt de rechtbank hieruit af dat de brief (mede) bedoeld was om [gedaagde] te binden aan de daarin op elke pagina vermelde algemene voorwaarden van [eiser]. De rechtbank is het daarom niet eens met [eiser] dat hij in zijn brief van 12 januari 2005 geen beroep doet op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Nu [gedaagde] ruim vóór de ondertekening heeft kunnen kennisnemen van de inhoud van de brief, was [gedaagde] door ondertekening van de brief inderdaad gebonden aan de daarin genoemde algemene voorwaarden. In gevolge artikel 6:232 Burgerlijk Wetboek was daarvoor niet vereist dat de algemene voorwaarden aan [gedaagde] ter hand gesteld of bij de brief van 12 januari 2005 zijn meegezonden. Slechts indien partijen voordien op enigerlei wijze van de toepasselijkheid van die voorwaarden hebben afgezien, zou dat anders kunnen zijn, doch dat is gesteld noch gebleken.
2.6. Het voorgaande betekent dat niet van belang is of partijen de overeenkomst van opdracht al eerder mondeling hadden gesloten, zoals [eiser] heeft gesteld. Zelfs als dat het geval was, is door de ondertekening van de brief van 12 januari 2005 een aanvullende overeenkomst tot stand gekomen, namelijk dat op de eerder gesloten overeenkomst de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing waren.
2.7. Nu door [eiser] niet is betwist, dat artikel 20 lid 2 van voornoemde algemene voorwaarden bepaalt dat de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland bij uitsluiting bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren en de hoofdzaak niet in behandeling nemen.
2.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Nu daarmee ook de hoofdzaak wordt beëindigd, zal [eiser] tevens worden veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident en de hoofdzaak, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 296,00 aan verschotten en 678,00 aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2007.