RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460055-07
Uitspraak d.d.: 11 juli 2007
Tegenspraak / oip
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 13 juni 1953,
wonende te [postcode] [plaats], [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 juni 2007.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 januari 2007 in de gemeente Zutphen opzettelijk brand heeft gesticht in een[adres]es]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandenden vaatdoek naar binnen gegooid waardoor gordijnen en/of vitrage vlam vatte, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met gordijnen en/of vitrage, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die vitrage geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die vitrages en/of de woning en/of inboedel en/of de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
[slachtoffer 1] en diens buren, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 28 januari 2007 in de gemeente Zutphen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning ([adres]), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, een brandende vaatdoek naar binnen heeft gegooid tegen gordijnen en/of vitrage, in elk geval (open) vuur in aanraking heeft gebracht met gordijnen
en/of vitrage, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2007 in de gemeente Zutphen opzettelijk en wederrechtelijk een deur en/of een raam, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of de woonstichting Iedereen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 28 januari 2007 in de gemeente Zutphen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hometrainer en/of een vitrinekastje en/of een tafelkleed en/of een damestas en/of andere goederen, in elk geval enig goed, geheel en/of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Door en namens verdachte is ter terechtzitting vrijspraak bepleit ten aanzien van het
onder 1 en 2 ten laste gelegde, nu hij ontkent bij deze feiten betrokken te zijn geweest.
De rechtbank verwerpt dit verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, waarbij zij uitgaat van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever [slachtoffer 1] (dossierpagina: 20-22) verklaart dat verdachte op 28 januari 2007 omstreeks 21.45 uur bij hem voor de deur staat en met een ijzeren staaf tegen de deur van aangever slaat. Aangever ziet vervolgens dat verdachte voor zijn woonkamerraam langs loopt en direct daarna hoort hij een harde klap en glasgerinkel in zijn slaapkamer. Hij ziet dat verdachte weer terugloopt in de richting van de centrale toegangsdeur van het [adres]. Op het moment dat aangever zijn slaapkamer inloopt, ziet hij dat het raam is ingegooid en ziet hij dat er iets ligt te branden tussen de gordijnen en de verwarming (dossierpagina: 20-22).
De verklaring van de aangever vindt steun in de verklaring van getuige [naam] (dossierpagina: 34-35). Deze getuige hoort op voornoemde datum en tijdstip glasgerinkel en kijkt naar buiten. Hij ziet dat er een man met een kaal hoofd, een bril en zwarte kleding enkele stukken glas uit het kapotte raam van een woning aan de overkant haalt. Vervolgens ziet deze getuige lichtschijnsels bij de man en het raam, hetgeen er volgens de getuige op lijkt alsof de man met vuur bezig is. De man met voornoemd signalement gaat vervolgens via een poortdeurtje het [adres] in. Getuige [naam 2] (dossierpagina: 37) verklaart dat de man die bij de kapotte ruit stond, mank liep. In verband met deze laatste verklaring, neemt de rechtbank tevens in aanmerking de verklaring van verdachte (dossierpagina: 18), waarin hij verklaart dat zijn linkeronderbeen is geamputeerd en dat hij hiervoor een prothese heeft.
Voornoemde getuige [naam] heeft zich vervolgens desgevraagd bij de politie vervoegd en heeft de verbalisanten medegedeeld dat de man met wie verbalisanten op dat moment in gesprek waren, de man was die hij had gezien bij de vernielde ruit. Deze man was [verdachte]. (dossierpagina: 23-24).
Uit het verslag van het brandonderzoek blijkt dat in de woning aan het [adres] brand was gesticht door een brandende vaatdoek de slaapkamer in te gooien, nadat de dubbelglas ruit was vernield. Voorts is vermeld dat een grotere brand had kunnen ontstaan, indien het vuur niet tijdig was geblust – gezien het in de slaapkamer aanwezige brandbare materiaal –, waardoor gemeen gevaar voor personen en goederen niet uitgesloten kan worden.
Naar het oordeel van de rechtbank laten de bewijsmiddelen in samenhang met de aard van de gedraging, redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat verdachte zich ten minste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, dat vorenbedoelde gevaren zou veroorzaken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. (primair)
hij op 28 januari 2007 in de gemeente Zutphen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning ([adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende vaatdoek naar binnen gegooid waardoor gordijnen en vitrage vlam vatte, ten gevolge waarvan die vitrage geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die vitrages en de woning en inboedel en de belendende percelen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en diens buren, te duchten was;
2.
hij op 28 januari 2007 in de gemeente Zutphen opzettelijk en wederrechtelijk een raam, toebehorende aan de woonstichting Ieder1, heeft vernield;
3.
hij op 28 januari 2007 in de gemeente Zutphen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hometrainer en een vitrinekastje en een tafelkleed en een damestas en andere goederen, toebehorende aan [slachtoffer 2].
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders onder 1 primair, 2 en 3 is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1 (primair) : Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 2: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, vernielen.
Feit 3: Diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat als bijzondere voorwaarde aan verdachte wordt opgelegd, dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt een ambulante behandeling bij Tactus en ambulante woonbegeleiding door GGNet.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte door te handelen als bewezen verklaard onder 1 primair, het risico heeft genomen dat de brand zich verder zou verspreiden en dat bovendien in de woning aanwezige personen – en/of in belendende percelen – in een levensgevaarlijke situatie terecht zouden kunnen komen. In dit verband neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat – blijkens de stukken – de bewoner van de woning slecht ter been en bovendien longpatiënt is. Delicten als het onder 1 bewezenverklaarde veroorzaken ìn de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat de schade uiteindelijk, gelukkig, beperkt is gebleven en voorts dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Zij zal daarbij de bijzondere voorwaarde stellen, zoals deze door de instelling voor verslavingszorg Tactus in haar rapport van 30 maart 2007 is geadviseerd en door de officier van justitie is gevorderd.
Vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres], [postcode plaats] (bankrekeningnummer: [cijfers]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 500,00 (immateriële schade) gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijs¬middelen en hetgeen verder ter terecht¬zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vorde¬ring, waarvan de hoogte niet is betwist, is voor toewijzing vatbaar.
Vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De benadeelde partij Woonbedrijf Ieder1, [postbus, postcode plaats] (bankrekeningnummer: [cijfers]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrag van € 432,99 (herstellen glasschade) gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 157, 310 en 350.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 1 primair, 2 en 3 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, ook indien dit inhoudt een ambulante behandeling bij Tactus (instelling voor verslavingszorg) en ambulante woonbegeleiding door GGNet (instelling voor geestelijke gezondheid).
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil.
Benadeelde partij Bedrag
1.[slachtoffer 1]
[adres]
[postcode plaats]
bankrekeningnummer: [cijfers] € 500,00
2 Woonbedrijf Ieder1
[adres]
[postcode, plaats]
bankrekeningnummer: [cijfers] € 432,99
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende slachtoffers te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij Bedrag vervangende
hechtenis
1. [slachtoffer 1], voornoemd € 500,00 10 dagen
2. Woonbedrijf Ieder1, voornoemd € 432,99 8 dagen
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Lucassen, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van Harreveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2007.