RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460064-07
Uitspraak d.d.: 13 juli 2007
Tegenspraak / dip
[verdachte]
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1942,
wonende te [adres en plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2007.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 februari 2007 te Wehl, gemeente Doetinchem, opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer] en/of een of meer medewerker(s) van verzekeringsmaatschappij FBTO/Achmea en/of een of meer medewerker(s) van de politie, te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte
- de (voor)deur van de woning gelegen aan [adres] afgesloten en/of
de sleutel uit het slot gehaald en/of
- die [slachtoffer] met een ijzeren staaf, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen
de schouder, althans het lichaam geslagen en/of genoemde [slachtoffer] gedreigd met een ijzeren staaf, althans een daarop gelijkend voorwerp, te slaan en/of daarbij die [slachtoffer] de woorden toegevoegd "Je moet de FBTO bellen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) de deur van de woonkamer op slot gedraaid en/of daarbij die [slachtoffer] de woorden toegevoegd "Zo dat wordt dan een weekendje hier zitten" en/of "Ik heb een pistool onder mijn kussen" en/of "Het moet eerst allemaal geregeld worden en zolang blijf jij hier zitten" en/of "Ik wil het geld dat ik van de FBTO tegoed heb" en/of "Ik wil het cash hebben", althans woorden van gelijke aard en/of stekking en/of
- het legitimatiebewijs van die [slachtoffer] afgepakt en/of
- die [slachtoffer] de woorden toegevoegd "Ik wil dat de politie een onderzoek start naar de vergiftiging", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
met het oogmerk om die [slachtoffer] en/of een of meer medewerker(s) van verzekeringsmaatschappij FBTO/Achmea, te dwingen om geld over te maken aan hem, verdachte, en/of een of meer medewerker(s) van de politie te dwingen om een onderzoek te starten;
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 2 februari 2007 te Wehl, gemeente Doetinchem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een ijzeren staaf, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen/op de schouder, althans het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 2 februari 2007 te Wehl, gemeente Doetinchem, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een ijzeren staaf, althans een daarop gelijkend voorwerp in zijn opgeheven hand gehouden en/of daarmee in de richting van die [slachtoffer] geslagen en/of gezwaaid, althans die ijzeren staaf, althans dat daarop gelijkende voorwerp, op een voor die [slachtoffer] duidelijk zichtbare (intimiderende) wijze getoond;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen inzake het bewijs
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde.
2. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het feit dat verdachte de heer [slachtoffer] zou hebben geslagen met de ijzeren staaf. Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde is vrijspraak bepleit, aangezien het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte de heer [slachtoffer] zou hebben geslagen. Door de politie zijn geen zichtbare verwondingen bij voornoemd slachtoffer aangetroffen en evenmin is in dossier medische informatie aanwezig die de verklaring van het slachtoffer ondersteunt.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3. Er is een aangifte van [slachtoffer] (voetnoot 1) die omtrent het gebeurde op 2 februari 2007 het navolgende verklaart.
"Op 2 februari 2007 kwam ik omstreeks 10.50 uur bij het adres [adres en plaats]. De deur werd opengedaan door een man. Toen ik binnen was, deed hij de voordeur op slot en de sleutel haalde hij uit het slot. Ik ben samen met hem in de keuken aan tafel gaan zitten en ik vertelde het een en ander over zijn klacht. Hij had het over een zeer groot aantal klachten. Hij was niet voor rede vatbaar. Als rode draad door zijn verhaal liep steeds dat hij zei dat de FBTO maar eens moest gaan betalen. Ik wilde weggaan.
Ik zag dat hij zich plotseling omdraaide en achter zich een staaf pakte. Hij hield de staaf in de rechterhand vast. Daarna moest ik van hem meelopen naar een andere kamer. Hij liep achter mij aan met de staaf. We zijn teruggelopen naar de keuken. Toen hij terugkwam zei hij:"Zo dat wordt dan een weekendje hier zitten." Hij had de staaf nog in zijn hand. Ik had het idee dat het wel eens verkeerd met mij zou kunnen aflopen. Ik heb de hele tijd in de keuken gezeten en hij liep als soort bewaker door de gang heen en weer. De ijzeren staaf had hij bij zich en hield deze achter zijn rug. Ik heb wel gekeken of ik de keuken uit kon via een raam, maar alles was volgens mij hermetisch afgesloten. Op een gegeven moment zei [verdachte] dat hij alles goed geregeld en voorbereid had. Ook vertelde hij dat hij een pistool onder zijn kussen heeft. Hij vertelde het gewoon. Hij had wisselende stemmingen. Hij liet merken dat hij het voor het zeggen had. Dit bekrachtigde hij door te surveilleren met de staaf en door af en toe het slot van de voordeur open en dicht te draaien.
[verdachte] wilde zijn geld dat hij van de FBTO tegoed had. Via een mail van [naam] kreeg ik door dat er 1100 euro al door FBTO was overgemaakt. Ik heb tegen [verdachte] verteld dat het geld was overgemaakt. Hij vertelde dat hij het daarmee niet eens was, hij wilde het cash hebben.
Hij wilde een politiebusje op het erf zien, waarin vier verdachten van een of andere giftoestand zouden zitten. Op een gegeven moment had ik de indruk dat hij dacht dat ik een expert was. Ik heb hem toen mijn legitimatie laten zien. Hij pakte deze en zei "zo die doen we ook bij de rest van de papieren". Ik heb deze teruggevraagd, maar ik kreeg hem niet."
De door aangever naar voren gebrachte feiten en omstandigheden worden grotendeels bevestigd door de getuige [naam].(voetnoot 2)
4. Verdachte heeft bij de politie voor een groot deel bekend de feitelijke handelingen, zoals onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegd, te hebben begaan. Uit de verklaring van verdachte van 2 februari 2007 (voetnoot 3) blijkt onder meer - voor zover thans van belang - het volgende:
"Op vrijdag 2 februari 2007 om 11.00 uur kwam die man van De Zon. (...) Nadat de man binnen kwam, heb ik gelijk de deur van binnenuit afgesloten. Dit deed ik, omdat eerst zaken geregeld moesten zien worden. Ik zei ook tegen de man dat ik eerst wilde dat de zaken geregeld moesten worden, anders kwam hij niet weg."
Op 3 februari 2007 verklaart verdachte (voetnoot 4) onder meer:
"Toen die man bij mij in de woning was, heb ik een ijzeren staaf in mijn handen gepakt. Ik had de staaf in de handen en die man mocht van mij op dat moment mijn woning niet verlaten."
5. Verdachte ontkent dat hij aangever geslagen heeft met de ijzeren staaf (voetnoot 5). De heer [slachtoffer] verklaart echter in zijn aangifte (voetnoot 6) het volgende. Hij zag dat verdachte de ijzeren staaf in zijn rechterhand vasthield, dat hij zijn arm hoog boven zich hief en een slaande houding aannam. Verdachte riep vervolgens dat aangever de FBTO moest bellen. Gelijktijdig sloeg hij met kracht een keer in de richting van aangever, waardoor laatstgenoemde op zijn schouder werd geraakt.
Omdat overigens de verklaring van aangever [slachtoffer] dat hij daadwerkelijk met de staaf is geslagen, niet wordt bevestigd, nu door verbalisanten geen verwonding of verkleuring van de huid waargenomen op de plek die door aangever werd aangewezen (voetnoot 7) en medische gegevens omtrent het letsel van aangever ontbreken, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte behoort derhalve van het onder 2 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
6. De rechtbank acht op basis van het voorgaande het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde, de gijzeling en de bedreiging van [slachtoffer], wettig en overtuigend bewezen in de zin als hierna in de bewezenverklaring is verwoord, met dien verstande dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 niet bewezen acht dat verdachte die [slachtoffer] met een ijzeren staaf tegen de schouder of het lichaam heeft geslagen. De rechtbank verwijst in dit geval naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde.(voetnoot 8)
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 2 februari 2007 te Wehl, gemeente Doetinchem, opzettelijk één persoon, genaamd
[slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten [slachtoffer] en/of een of meer medewerker(s) van verzekeringsmaatschappij FBTO/Achmea en/of een of meer medewerker(s) van de politie, te dwingen iets te doen, immers heeft verdachte
- de (voor)deur van de woning gelegen aan [adres] afgesloten en
de sleutel uit het slot gehaald en
- genoemde [slachtoffer] gedreigd met een ijzeren staaf en daarbij die [slachtoffer] de woorden toegevoegd "Je moet de FBTO bellen", en
- vervolgens de deur van de woonkamer op slot gedraaid en daarbij die [slachtoffer] de woorden toegevoegd "Zo dat wordt dan een weekendje hier zitten" en "Ik heb een pistool onder mijn kussen" en "Het moet eerst allemaal geregeld worden en zolang blijf jij hier zitten" en "Ik wil het geld dat ik van de FBTO tegoed heb" en "Ik wil het cash hebben", en
- het legitimatiebewijs van die [slachtoffer] afgepakt en
- die [slachtoffer] de woorden toegevoegd "Ik wil dat de politie een onderzoek start naar de vergiftiging", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
met het oogmerk om die [slachtoffer] en/of een of meer medewerker(s) van verzekeringsmaatschappij FBTO/Achmea, te dwingen om geld over te maken aan hem, verdachte, en/of een of meer medewerker(s) van de politie te dwingen om een onderzoek te starten;
hij op 2 februari 2007 te Wehl, gemeente Doetinchem, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een ijzeren staaf op een voor die [slachtoffer] duidelijk zichtbare (intimiderende) wijze getoond.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders onder 1 en 2 subsidiair is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1 : Gijzeling;
Feit 2 subsidiair : Bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is een oriënterend psychiatrisch onderzoek verricht, waarvan het resultaat is neergelegd in een rapport gedateerd 30 maart 2007 en opgemaakt door J.H. Verhoef (psychiater).
De conclusie van het rapport is dat er bij verdachte sprake is van enige eigenzinnig- dwingende en achterdochtige persoonlijkheidstrekken en enige cognitieve beperkingen bij matige begaafdheid en toenemende lichamelijke bezwaren (met name ten gevolge van diabetes). Door deze beperkingen en bovengenoemde persoonlijkheidskenmerken heeft verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten de situatie onvoldoende kunnen aanzien en lijken de reeds aanwezige achterdocht en prikkelbaarheid vanuit eerdere frustraties in het verleden alleen meer gevoed, zodanig dat het ten laste gelegde aan hem in licht verminderde tot verminderde mate kan worden toegerekend.
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben de conclusie van de rapporteur inzake de mate van toerekeningsvatbaarheid onderschreven.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
1. Nadat het slachtoffer op 2 februari 2007 door verdachte rond 11.00 uur in diens woning was binnengelaten, sloot verdachte de voordeur van de woning af met een sleutel en haalde de sleutel uit het slot. Verdachte heeft dit gedaan, zodat het slachtoffer niet eerder de woning kon verlaten dan nadat hij voor verdachte een aantal zaken had geregeld. Gedurende vier uren heeft verdachte het slachtoffer in zijn woning vastgehouden en heeft hij het slachtoffer - onder bedreiging van een ijzeren staaf - gedwongen een geldbedrag te regelen bij de FBTO. Om 14.51 uur is de politie de woning binnengevallen, teneinde de gijzeling te beëindigen.
2. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient volgens de officier van justitie geen bijzondere voorwaarde te worden verbonden, nu door de Stichting Reclassering Nederland in haar rapport van 25 mei 2007 is verwoord dat een langdurig toezicht niet haalbaar is, mede gelet op de persoonlijkheidsstructuur van verdachte.
3. De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat - overeenkomstig het advies van psychiater J.H. Verhoef - volstaan moet worden met een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen en voorschriften van de Stichting Reclassering Nederland. Voorts is betoogd dat verdachte detentieongeschikt is gelet op zijn medische situatie en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf derhalve niet aan de orde kan zijn. Tevens heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat de medische situatie van verdachte mogelijk een rol heeft gespeeld bij het gebeuren op 2 februari 2007 en dat in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte destijds een burn-out had als gevolg van schommelingen in zijn suikerspiegel. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat de gijzeling redelijk geweldloos is verlopen en aangever contact heeft kunnen onderhouden met zijn werkgever en de politie.
4. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
5. Gijzeling en bedreiging met zware mishandeling zijn ernstige feiten, waarop in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De gijzeling is voor het slachtoffer een uitermate beangstigende en bedreigende ervaring geweest. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer blijkt dat hij tijdens de vrijheidsberoving doodsbang was, onder meer omdat hij niet wist hoe de dag zou eindigen. Het voorval heeft hem erg aangegrepen. Uit de verklaring blijkt eveneens dat het slachtoffer, na gesprekken met de psycholoog, momenteel - gelukkig - weer redelijk normaal functioneert. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door zijn handelwijze een grove inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Misdrijven als de onderhavige hebben daarnaast grote maatschappelijke onrust en angst tot gevolg.
6. De rechtbank houdt echter - in het voordeel van verdachte - rekening met het feit dat verdachte nog niet eerder veroordeeld is geweest voor geweldsdelicten en voorts dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten licht tot verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, zoals door psychiater J.H. Verhoef in zijn rapport is geconcludeerd en hiervoor reeds is weergegeven.
De rechtbank neemt tevens het karakter van de vrijheidsontneming in aanmerking. Hoewel verdachte het slachtoffer de mogelijkheid heeft ontnomen de woning op eigen gelegenheid te verlaten, heeft het slachtoffer met instemming van verdachte contact met de buitenwereld kunnen onderhouden en heeft het slachtoffer zelfs de politie kunnen en mogen inschakelen, hetgeen een angstdempend effect moet hebben gehad.
7. Door de raadsman is naar voren gebracht dat verdachte gelet op zijn medische situatie detentieongeschikt moet worden geacht. De rechtbank deelt dit standpunt niet, nu deze stelling door de verdediging niet met medische stukken of anderszins is onderbouwd en evenmin uit de beschikbare informatie blijkt. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verdachtes medische situatie een rol heeft gespeeld ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
8. Gelet op het voorgaande, alsmede op het feit dat verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, acht de rechtbank een lichtere strafafdoening dan door de officier van justitie geëist, geïndiceerd. De rechtbank zal de hoogte van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf matigen tot de hierna te melden duur.
9. Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat een eventueel aan verdachte op te leggen reclasseringscontact onvoldoende garanties zal kunnen bieden ter voorkoming van recidive. Bovendien lijkt een ambulant traject niet verantwoord als de veiligheid van de betreffende reclasseringsmedewerker nader wordt bezien. De reclassering acht een toezicht bij vonnis dan ook niet haalbaar, mede omdat het bij verdachte met rigide denkpatronen niet mogelijk is de regie in het contact te voeren.
Gelet op de aard van de problematiek van verdachte alsmede de persoon van verdachte en de voorhanden zijnde rapportage daaromtrent, acht de rechtbank, anders dan door de raadsman is bepleit, een verplicht reclasseringscontact niet geïndiceerd. De rechtbank is voorts van oordeel dat het reclasseringsrapport voldoende duidelijk is en dat het niet zodanig van aard is dat een nieuw rapport opgemaakt zou moeten worden. Het verzoek van de raadsman om de behandeling van de strafzaak aan te houden om een nieuw rapport te laten opstellen, wordt dan ook afgewezen.
10. De rechtbank acht een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres en plaats] (bankrekeningnummer: [nummer]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.500,00 (terzake geleden immateriële schade) gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], toe te wijzen tot het gevorderde bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
(30 dagen vervangende hechtenis)
De verdediging heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren aangezien de vordering niet zodanig eenvoudig van aard is dat deze kan worden afgedaan in het strafproces. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen tot een bedrag
van € 1.000,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Gelet op de aard en de ernst van het misdrijf en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag vooralsnog vaststellen op € 1.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering nu deze overigens niet eenvoudig van aard is.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wetsartikelen
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 282a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 1 en 2 subsidiair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer], [adres en plaats] (bankrekeningnnummer: [nummer]) van een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], voornoemd, een bedrag te betalen van € 1.000,00, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 20 (twintig) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Hemrica en Lucassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juli 2007.
Mr. Van de Wetering is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoot:
1 Zie hiervoor het proces-verbaal genoemd in voetnoot 2 (dossierpagina 19 tot en met 26).
2 Zie hiervoor het proces-verbaal van verhoor, genummerd PL0641/07-220902 (gevoegd als dossierpagina 61 en 62), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], beiden hoofdagent van politie van Team Recherche, District Achterhoek respectievelijk Team Montferland, door hen gesloten en ondertekend op 2 februari 2007.
3 Zie hiervoor het proces-verbaal van verhoor, genummerd PL0641/07-220902 (gevoegd als dossierpagina 81), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], beiden hoofdagent van politie Team Recherche, District Achterhoek, door hen gesloten en ondertekend op
2 februari 2007.
4 Zie hiervoor het proces-verbaal van verhoor, genummerd PL0641/07-220902 (gevoegd als dossierpagina 83 en 84), in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam], brigadier van politie Team Recherche, District Achterhoek, door hem gesloten en ondertekend op 3 februari 2007.
5 Zie hiervoor het proces-verbaal van verhoor, genummerd PL0641/07-220902 (gevoegd als dossierpagina 88), in de wettelijke vorm opgemaakt door [naam], brigadier van politie Team Recherche, District Achterhoek, door hem gesloten en ondertekend op 4 februari 2007.
6 Zie hiervoor het proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0641/07-220902 (gevoegd als dossierpagina 21), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], beiden hoofdagent van politie Team Recherche, District Achterhoek, door hen gesloten en ondertekend op 2 februari 2007.
7 Zie hiervoor het ambtelijk verslag, genummerd PL0641/07-220902 (gevoegd als dossierpagina 28), in de wettelijke vorm opgemaakt door [namen], voornoemd, door hen gesloten en ondertekend op 5 februari 2007.
8 Zie pagina 3, onder overweging 3.