ECLI:NL:RBZUT:2007:BB1140
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Brouns
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in de zaak tegen Profit Dienstverlening v.o.f. wegens niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen, is op 6 augustus 2007 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek zonder de benodigde vergunningen. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon met een verhoor van de verdachte op 10 december 2004. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd op basis van artikel 82 lid 1 van de Wet toezicht kredietwezen 1992. Tijdens de zitting op 23 juli 2007 werd door de raadsvrouwe van de verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat er een onredelijk lange termijn was verstreken tussen het verhoor en de zitting.
De economische politierechter oordeelde dat de termijn van ruim 31 maanden die verstreken was, niet aan de proceshouding van de verdachte te wijten was. De rechter stelde vast dat de officier van justitie niet voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het lange tijdsverloop konden rechtvaardigen. Hoewel de beslissing om tot vervolging over te gaan binnen twee jaar was genomen, was er geen sprake van een adequate behandeling van de zaak door het openbaar ministerie.
Uiteindelijk oordeelde de rechter dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het tenlastegelegde feit te hebben begaan. De rechter sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak benadrukte het belang van een redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van een overschrijding daarvan voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie.