RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460177-07
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2007
tegenspraak/ oip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2007.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting is de volgende beslissing gegeven.
Het namens verdachte gedane verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis is afgewezen.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 september 2007 is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 maart 2007 te Ermelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp, (aan een stok) op korte afstand van die [slachtoffer] (meermalen) heeft gezwaaid en/of uitgehaald en/of (een) stekende
beweging( en) heeft gemaakt naar (het bovenlichaam van) die [slachtoffer], waarbij verdachte die [slachtoffer] (met kracht) met dat mes, althans met dat scherpe voorwerp, (aan een stok) in diens arm heeft gestoken, gesneden, geprikt en/of geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, dat
hij op of omstreeks 17 maart 2007 te Ermelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp, (aan een stok) op korte afstand van die [slachtoffer] (meermalen) heeft gezwaaid en/of uitgehaald en/of (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt naar (het bovenlichaam van) die [slachtoffer], waarbij verdachte die [slachtoffer] (met kracht) met dat mes, althans met dat scherpe
voorwerp, (aan een stok) in diens arm heeft gestoken, gesneden, geprikt en/of
geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Stafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 17 maart 2007 te Ermelo opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
met een mes, althans een scherp voorwerp (aan een stok) in diens arm heeft
gestoken, gesneden of geprikt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 17 maart 2007 te Ermelo
opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met een stroomdraad) in diens gezicht
heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Namens verdachte is (primair) aangevoerd dat zijn wil niet was gericht op zijn handelen omdat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een delirium en een paranoïde psychotisch beeld. De verdediging concludeert dat het bestanddeel “opzet” in al haar gradaties niet bewezen kan worden.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen de antwoorden, die de psycholoog H. Scharft en de psychiater C.J.F. Kemperman in hun rapporten van 4 september 2007 hebben gegeven op de vragen 10 respectievelijk 9.
De psycholoog rapporteert: “Het delirium voorafgaande aan de aanhouding lijkt een uitvloeisel geweest te zijn van intoxicatie. Na de aanhouding lijkt vooral alcoholontwenning tot een delirant beeld te hebben geleid. Een delirium brengt bewustzijnsstoornissen met zich mee. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde lijkt betrokkene echter redelijk helder te zijn geweest en met name het psychotisch beeld heeft zijn handelen op dat moment beïnvloed.”
De psychiater rapporteert: “Er lijkt sprake geweest van destructief verslavingsgedrag met een paranoïde vertekening van de realiteit. Na het in detentie stoppen van middelen lijkt een floride delier ontstaan te zijn. Of dit er in een beginnende vorm ook al voordien nu en dan was, valt niet aan te tonen.”
Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verweer dient te worden verworpen. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte op de ochtend vóór het delict hoeveelheden alcohol en drugs tot zich heeft genomen alsmede een hoeveelheid medicijnen die, naar hij wist, niet in combinatie met alcohol mochten worden gebruikt en hij zich aldus vrijwillig heeft gebracht in de toestand als in het verweer bedoeld.
Het steken met het mes aan de stok door verdachte en de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, laten geen andere conclusie dan dat verdachte zich tenminste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer [slachtoffer] door zijn handelen van het leven zou beroven en dat hij die kans op de koop toe heeft genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 17 maart 2007 te Ermelo ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet met een mes aan een stok op korte afstand van die [slachtoffer]
heeft uitgehaald en een stekende beweging heeft gemaakt naar het bovenlichaam
van die [slachtoffer], waarbij verdachte die [slachtoffer] met kracht met dat mes aan een
stok in diens arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
2.
hij op 17 maart 2007 te Ermelo opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een
stroomdraad in diens gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft
ondervonden.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1 primair: poging tot doodslag;
feit 2: mishandeling.
De rechtbank ziet de feiten ten laste gelegd onder 1 primair en 2 als voortgezette handeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is op 4 september 2007 een multidisciplinair rapport opgemaakt door de psychiater C.J.F. Kemperman en de psycholoog H. Scharft, werkzaam bij het Psychologisch, Psychiatrisch en Neurologisch Adviesbureau Kemperman te Leek.
Met de conclusie van dit rapport, te weten dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis zijner geestesvermogens, dat de feiten – indien bewezen – hem slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Door de raadsman is (subsidiair) naar voren gebracht dat het multidisciplinaire rapport ruimte laat te overwegen dat de feiten – indien bewezen – in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen vallen.
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andere conclusie leiden dan die in voornoemd multidisciplinair rapport is verwoord en ziet derhalve geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de deskundigen.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft primair verzocht om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting om de mogelijkheden van een klinische behandeling te onderzoeken; de officier van justitie acht een klinische behandeling in de strafoplegging noodzakelijk.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman acht (meer subsidiair) bij strafoplegging een strafreductie op zijn plaats op grond van artikel 359a Sv. omdat de officier van justitie niet aan het verzoek van de verdediging heeft voldaan om een bloedonderzoek te laten verrichten en de resultaten daarvan veilig te stellen.
Tot slot heeft de raadsman als meest subsidiair gepleit voor oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien de aanwijzingen van de reclassering inhouden dat cliënt de behandeling bij zijn psychiater voortzet en meewerkt aan urinecontroles.
Gelet op de rapportage van de deskundigen, op de adviezen van de reclassering en op de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting zijn gebleken, concludeert de rechtbank dat het met het oog op voorkomen van herhaling noodzakelijk is dat verdachte klinisch wordt behandeld. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen reden om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen.
De rechtbank vindt na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte onder invloed van diverse (verdovende en alcoholhoudende) middelen zich op straat heeft begeven met een mes aan een stok vastgemaakt en een elektriciteitssnoer en hij vanuit een waanidee het slachtoffer [slachtoffer] heeft geslagen met dat snoer en heeft gestoken met dat mes. Het handelen van verdachte heeft angstgevoelens teweeggebracht bij het slachtoffer, die aan het fietsen was met zijn zoontje van 9 jaar. Het is niet aan verdachte te danken dat de gevolgen van het steken met het mes niet veel ernstiger zijn geweest.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenis¬straf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden stellen:
- dat veroordeelde zich klinisch zal laten behandelen in een door de reclassering aan te wijzen inrichting ter verpleging, gedurende 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om ex artikel 359a Sv. de straf te verminderen. Door het achterwege blijven van een bloedproef is verdachte niet in zijn belangen geschaad, te minder omdat verdachte zelf verklaard heeft welke medicijnen, alcoholhoudende drank en verdovende middelen (methadon) hij tot zich had genomen.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de in beslag genomen schroevendraaier aan de veroordeelde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 36c, 45, 56 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich klinisch zal laten behandelen in een door de reclassering aan te wijzen inrichting ter verpleging, gedurende 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-een schepnet aan een stok;
-een snoer met goudkleurige knop.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes aan een stok.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan veroordeelde, te weten, een schroevendraaier.
Aldus gewezen door mr. Van de Wetering, voorzitter, mrs. De Bie en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2007.