ECLI:NL:RBZUT:2007:BB5753

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
87779 - KG ZA 07-231
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.J. van Oostveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter in kort geding inzake opheffing beslag op Silicair machine

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 23 augustus 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, handelende onder de naam [naam], en gedaagde, de rechtspersoon naar buitenlands recht AIR FORCE LIMITED, gevestigd te Jersey, Channel Islands, Verenigd Koninkrijk. Eiser vorderde de opheffing van het conservatoir bewijsbeslag op de Silicair machine, dat door de gedaagde was gelegd. De procedure omvatte een dagvaarding, een mondelinge behandeling en pleitnota's van beide partijen.

Eiser stelde dat het beslag onterecht was gelegd en dat hij weer volledig bedrijfsmatig met de Silicair machine moest kunnen werken. De gedaagde, AIR FORCE LIMITED, voerde aan dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen onbevoegd was, omdat de vordering betrekking had op de geldigheid en handhaving van octrooien, wat volgens de Rijksoctrooiwet 1995 uitsluitend aan de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage is voorbehouden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de bevoegdheid van de rechtbank te Zutphen niet uitsluit, de vordering tot opheffing van het beslag niet door de voorzieningenrechter van Zutphen kon worden behandeld. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd en veroordeelde eiser in de proceskosten, die aan de zijde van AIR FORCE LIMITED tot dat moment waren begroot op EUR 1.067,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 87779 / KG ZA 07-231
Vonnis in kort geding van 23 augustus 2007
in de zaak van
[eiser],
handelende onder de naam [naam],
zaakdoende te [plaats en gemeente],
eiser,
procureur mr. R. Klein,
advocaat mr. W.A.J. Hoorneman te Utrecht,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht AIR FORCE LIMITED,
gevestigd te Jersey, Channel Islands, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. M.H.J. van den Horst te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en Air Force Limited genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Air Force Limited.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling
2.1. [eiser] vordert, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. primair het conservatoir bewijsbeslag op de Silicair machine, de monsterneming, beschrijving en/of de gerechtelijke bewaring daarvan met onmiddellijke ingang zal opheffen en het daartoe gegeven verlof zal intrekken;
subsidiair het conservatoir bewijsbeslag op de Silicair machine, de monsterneming, beschrijving en/of de gerechtelijke bewaring daarvan met onmiddellijke ingang zal opheffen en het daartoe gegeven verlof zal intrekken, zulks onder de voorwaarden dat [eiser] de Silicair op afroep beschikbaar houdt voor gerechtelijke bezichtiging en/of inspectie door de rechtbank en/of Air Force Limited, dan wel onder verdere door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorwaarden;
meer subsidiair de monsterneming, beschrijving en/of de gerechtelijke bewaring van de Silicair machine – onder handhaving van het conservatoir bewijsbeslag, zij het buiten van toepassing verklaren van artikel 455 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – met onmiddellijke ingang zal opheffen en het daartoe gegeven verlof zal intrekken, opdat [eiser] weer volledig bedrijfsmatig met de Silicair machine kan werken;
nog meer subsidiair de monsterneming, beschrijving en/of de gerechtelijke bewaring van de Silicair machine – onder handhaving van het conservatoir bewijsbeslag, zij het buiten van toepassing verklaren van artikel 455 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – met onmiddellijke ingang zal opheffen en het daartoe gegeven verlof zal intrekken, opdat [eiser] weer volledig bedrijfsmatig met de Silicair machine kan werken, een en ander onder de voorwaarden dat [eiser] de Silicair op afroep beschikbaar houdt voor gerechtelijke bezichtiging en/of inspectie door de rechtbank en/of Air Force Limited, dan wel onder verdere door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorwaarden;
II. Air Force Limited zal bevelen binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis alle medewerking te verlenen aan de ongedaanmaking van de (gevolgen van de) bewijsbeslaglegging, monsterneming, beschrijving en/of gerechtelijke bewaring van de Silicair machine, onder meer inhoudende een bevel om schriftelijk een verzoek te doen aan de bewaarders Gerechtsdeurwaarder Tijhuis en Partners te Zwolle en de besloten vennootschap Autoberging Leerentveld B.V. te Zwolle om de Silicair machine terstond vrij te geven aan [eiser] en deze op kosten van Air Force Limited binnen achtenveertig uur na betekening van dit vonnis te transporteren naar de locatie waar die in beslag is genomen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat zij geheel of gedeeltelijk met de nakoming van dit bevel in gebreke is;
III. Air Force Limited zal veroordelen in de kosten van dit geding.
2.2. Air Force Limited heeft voor alle weren de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen ingeroepen. Daartoe heeft zij aangevoerd, dat in de vordering de geldigheid en handhaving van octrooien aan de orde worden gesteld en dat het oordeel daarover bij uitsluiting is voorbehouden aan de rechtbank te
’s-Gravenhage.
2.3. In artikel 80 lid 2 aanhef en onder a. van de Rijksoctrooiwet 1995 is – voor zover hier van belang – bepaald, dat de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage in kort geding in Nederland bij uitsluiting bevoegd is voor vorderingen bedoeld in artikel 70 van die wet, zijnde vorderingen door een octrooihouder ter handhaving van zijn octrooi.
Bij het zesde lid van laatstgenoemd artikel zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende beslag en executie tot afgifte van roerende zaken van toepassing verklaard.
2.4. Uit artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijkt – voor zover hier van belang – dat het beslag door de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven het beslag op vordering van de belanghebbende kan worden opgeheven, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt.
2.5. Op grond van de plaats waar de in beslag te nemen goederen verbleven, was
de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen bevoegd tot het verlenen van het verzochte bewijsbeslag.
De in voormeld artikel verleende bevoegdheid behelst niet een uitsluitende maar een aanvullende bevoegdheid tot kennisneming van een vordering tot opheffing van beslagen. Aangezien de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht slechts kan blijken uit een beoordeling van de vraag over de geldigheid en handhaving van octrooien, is krachtens het bepaalde in artikel 80 lid 2 aanhef en onder a. van de Rijksoctrooiwet 1995 de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage in kort geding in Nederland bij uitsluiting bevoegd van de vordering tot opheffing van het onderhavige beslag kennis te nemen.
2.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Air Force Limited worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.067,00
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. verklaart zich onbevoegd van de onderhavige vordering kennis te nemen;
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Air Force Limited tot op heden begroot op EUR 1.067,00;
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van Oostveen en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2007.?