ECLI:NL:RBZUT:2007:BB7229

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
87753 / KG ZA 07-227
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag na verbreking van een LAT-relatie en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, ging het om een kort geding waarin eiseres, na de beëindiging van een LAT-relatie met gedaagde sub 1, vorderde dat de door gedaagden gelegde conservatoire beslagen op haar roerende goederen en banktegoeden zouden worden opgeheven. Eiseres stelde dat de goederen, die door gedaagden tijdens de relatie waren aangeschaft, haar eigendom waren en dat de vordering van gedaagden, die een schadevergoeding eisten voor de goederen, ondeugdelijk was. Gedaagden, waaronder een besloten vennootschap, voerden aan dat eiseres ongerechtvaardigd was verrijkt door de goederen niet te retourneren en dat zij recht hadden op schadevergoeding.

De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun eigendom van de goederen. Eiseres werd vermoed rechthebbende te zijn, omdat zij de goederen in haar bezit had. De rechter concludeerde dat de vordering van gedaagden onvoldoende aannemelijk was en dat de gelegde beslagen een te grote belasting voor eiseres vormden, waardoor zij niet in haar levensonderhoud kon voorzien. De rechter besloot daarom de conservatoire beslagen op te heffen en de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Het vonnis werd uitgesproken op 16 augustus 2007 door mr. G. Vrieze en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak benadrukt de juridische principes rondom conservatoir beslag en de vereisten voor het aannemelijk maken van eigendom en ongerechtvaardigde verrijking in het kader van een beëindigde affectieve relatie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 87753 / KG ZA 07-227
Vonnis in kort geding van 16 augustus 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. B.A.T. Brouwer,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam] B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagden,
procureur mr. D.J. Brugge.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van eiseres,
- de pleitnota van gedaagden.
1.2. Ten slotte is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak bij vervroeging op heden is bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiseres en gedaagde sub 1 ([naam]) hebben enige tijd een affectieve relatie met elkaar gehad, zonder dat er sprake was van permanente samenwoning. Zij waren vaak in weekends en op vakanties samen met de kinderen van eiseres.
2.2. [gedaagde sub 1] is directeur en grootaandeelhouder van gedaagde sub 2 (de B.V.).
2.3. In de periode van de relatie hebben gedaagden goederen aangeschaft, die geplaatst zijn in de woning van eiseres. Voorts hebben gedaagden de kosten van gezamenlijke vakanties en uitstapjes betaald.
2.4. Gedaagden hebben na verbreking van de relatie bij factuur van 22 mei 2007 aan eiseres een bedrag van EUR 4.290,34 in rekening gebracht.
2.5. Tot zekerheid voor de verhaalbaarheid van die vordering hebben gedaagden op
27 juli 2007 conservatoir beslag doen leggen op enkele roerende zaken behorende tot de inboedel van eiseres, op haar auto van het merk Ford Escort met kenteken [kenteken] en op haar banktegoeden bij de coöperatieve Rabobank [naam] te [plaats].
3. Het geschil
3.1. Eiseres vordert – na intrekking van de schadeclaim - dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
zal bepalen dat de gelegde conservatoire beslagen op de roerende goederen alsmede het onder de coöperatieve Rabobank [naam] gelegde conservatoir derdenbeslag worden opgeheven, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de procureur van eiseres.
3.2. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Volgens artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen conservatoire verhaalsbeslagen te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Daarbij geldt dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslagleggers bij afwijzing van de vordering zullen kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2. Eiseres heeft aan haar vordering allereerst ten grondslag gelegd dat de vordering van gedaagden ondeugdelijk is. De goederen, waarvoor gedaagden schadevergoeding vorderen, zijn geschenken van gedaagden aan eiseres. Voorts stelt eiseres dat zij door de gelegde beslagen onvoldoende middelen tot haar beschikking heeft om in het levensonderhoud van zichzelf en haar twee minderjarige kinderen te voorzien en dat zij voor haar werk mede afhankelijk is van haar auto.
4.3. Ter zitting hebben gedaagden de in het beslagrekest vermelde grondslag van de vordering – wanprestatie - gewijzigd in een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Gedaagden hebben aangevoerd dat zij ten aanzien van de goederen die zij hebben aangeschaft en die in de woning van eiseres zijn geplaatst, nooit afstand hebben gedaan van hun eigendomsrechten. Voorts is eiseres de helft van de kosten van de door gedaagden betaalde gezamenlijke vakanties en uitstapjes aan hen verschuldigd, aldus gedaagden. Gedaagden stellen dat eiseres ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van gedaagden. Nu eiseres, ondanks verzoek daartoe van gedaagden, de goederen niet heeft geretourneerd aan gedaagden, vorderen zij schadevergoeding, welke bij factuur van 22 mei 2007 bij eiseres in rekening is gebracht.
4.4. Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat eiseres dient te bewijzen dat zij eigenaar is van de goederen. Hierdoor wordt echter het bezit van eiseres miskend. Vaststaat dat de goederen zich bij eiseres bevinden. Eiseres beschouwt zichzelf als eigenaar van de goederen. Uit artikel 3:107 in verband met 3:119 BW vloeit voort dat eiseres wordt vermoed rechthebbende te zijn nu zij de goederen houdt voor zichzelf. Dit brengt mee dat op gedaagden de bewijslast rust van het eigendom van de goederen.
Ter zitting hebben gedaagden verklaard dit bewijs te kunnen leveren door middel van aankoopbonnen betreffende de goederen en de door gedaagden aan eiseres gezonden factuur. Het kunnen overleggen van aankoopbonnen of het zijn van vroegere eigenaar is echter onvoldoende voor dit bewijs. Voorts is de factuur betreffende de schadevergoeding voor het gemis van de goederen pas na het beëindigen van de relatie naar eiseres gezonden. Ook deze factuur levert geen bewijs op dat de goederen thans aan gedaagden toebehoren. Gedaagden hebben niet betwist dat zij de goederen vrijwillig hebben prijsgegeven aan eiseres. Voor zover gedaagden derhalve al eigenaar zijn geweest van de goederen, hebben zij kennelijk hun recht opgegeven. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de goederen thans eigendom zijn van gedaagden en het staat wel vast dat zij zich niet hebben beroepen op artikel 3:125 BW.
4.5. Gedaagden doen voorts voor zowel de goederen als de vakanties en uitstapjes een beroep op ongerechtvaardigde verrijking. Gedaagden dienen aannemelijk te maken dat voor de verrijking geen redelijke grond aanwezig is. De verrijking van eiseres is het gevolg van de goedgeefsheid binnen een affectieve relatie. De waarde van deze goedgeefsheid is afhankelijk van de affectie van [gedaagde sub 1] voor eiseres dan wel van zijn welstand. Gezien de relatie tussen partijen is het voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter – later oordelend – de verrijking als ongerechtvaardigd zal beschouwen.
Vorenstaande heeft eveneens te gelden voor de B.V., die er kennelijk mee heeft ingestemd dat de affectieve relatie van haar directeur en grootaandeelhouder op deze wijze werd gevoed.
4.6. Gelet op vorenstaande is de ondeugdelijkheid van de vordering van gedaagden voldoende aannemelijk geworden. Dit, in onderlinge samenhang gezien met het feit dat de beslagen dermate belastend zijn voor eiseres, dat zij thans onvoldoende middelen heeft om in het levensonderhoud van zichzelf en haar kinderen te voorzien, leidt ertoe dat de beslagen moeten worden opgeheven.
4.7. Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op de door gedaagden ten laste van eiseres gelegde conservatoire beslagen op de roerende goederen;
5.2. heft op het door gedaagden ten laste van eiseres onder de coöperatieve Rabobank [naam] te [plaats] gelegde conservatoir derdenbeslag;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2007.