ECLI:NL:RBZUT:2007:BB7376

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460408-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bos
  • Kleinrensink
  • A. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten en bedreiging in relatie tot ex-vriendin met strafrechtelijke gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 november 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere geweldsdelicten en bedreiging jegens zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 juli 2007 in Nunspeet zijn ex-vriendin, aangeduid als [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar met kracht tegen de borst te slaan en haar keel dicht te drukken. Dit leidde tot ernstige angstgevoelens bij het slachtoffer en een inbreuk op haar lichamelijke integriteit. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte haar heeft bedreigd met de dood als zij aangifte zou doen. Daarnaast zijn er meerdere incidenten van mishandeling en vernieling aan een auto van derden aan de verdachte ten laste gelegd, die op verschillende data in 2007 hebben plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en opzettelijke vernieling. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten bevatte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gepleegde feiten een ernstige schending van de rechtsorde vormen en heeft een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan de aanwijzingen van de reclassering en kan zich laten behandelen voor zijn problemen met middelengebruik. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/460408-07 en 06/460294-05 TUL (alg)
Uitspraak d.d.: 7 november 2007
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen [verdachte],
geboren te [plaats en datum],
wonende te [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2007.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting zijn de volgende beslissingen gegeven:
De rechtbank heeft het verzoek om onmiddellijke invrijheidstelling afgewezen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2007 te Nunspeet ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (zijn ex-vriendin),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen haar borst heeft geslagen en/of gestompt
en/of op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of (vervolgens) deze (met kracht) bij
haar keel heeft vastgegrepen en/of haar keel heeft dichtgedrukt en/of dicht
gedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 21 juli 2007 te Nunspeet opzettelijk mishandelend
[slachtoffer 1] (met kracht) tegen haar borst heeft geslagen en/of gestompt en/of
deze (met kracht) bij haar keel heeft vastgegrepen en/of haar keel heeft
dichtgedrukt en/of dicht gedrukt gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2007 te Nunspeet [slachtoffer 1] (zijn ex-vriendin)
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde[slachtoffer 1] dreigend
de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] zou dood maken als
deze aangifte zou doen, althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden;
3.
hij op of omstreeks 24 juli 2007 te Nunspeet opzettelijk mishandelend
[slachtoffer 1] (zijn ex-vriendin) (met kracht) op/tegen haar borst en/of tegen de
grond heeft gedrukt en/of (met een hand) bij haar keel heeft vastgepakt en/of
(deels) haar keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 25 februari 2007 te Harderwijk opzettelijk en
wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slacht[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt.
Bewijsmotivering, bewezenverklaring en vrijspraak
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 primair, 2, 3 en 4.
Wat feit 1 betreft stelt de rechtbank vast dat er op 21 juli 2007 tussen verdachte en zijn ex- vriendin [slacht[slachtoffer 1] een handgemeen heeft plaatsgevonden uitlopend in mishandeling van die [slacht[slachtoffer 1]. Daarvoor baseert de rechtbank zich op de aangifte van [slacht[slachtoffer 1] (eindnoot 1) , waar zij verklaart: “(…) [getuige A] en [getuige B] waren toen ook al bij mijn woning. Toen wij in huis stonden sloeg [verdachte] mij op m’n borst. Neil stond hierbij (…)”. Tijdens dat handgemeen, aldus [slacht[slachtoffer 1]: “greep [[verdachte]] mij toen bij mijn keel. Hij had mij erg hard vast. Dit deed veel pijn. Ik was toen erg bang (…). Ik kon mij van [verdachte] losrukken (…) [verdachte] greep mij toen nogmaals bij mijn keel. Dit duurde langer dan de eerste keer. Ik schat dat dit zo’n anderhalf a twee minuten duurde. Ik kreeg toen geen lucht. (…) Ik heb op dit moment nog erg last van mij keel / hals, ik kan ook moeilijk praten. Mijn keel is ook nog een beetje opgezet”.
Deze feiten vinden hun bevestiging in de getuigenverklaring van [getuige B] (eindnoot 2) , ook wel “[getuige B]” genoemd, daar waar zij verklaart: “(…) Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] begon te duwen. Ik zag dat hij haar met zijn borst en zijn handen wegduwde. Het duwen zat tussen slaan en duwen in. (…) Ik zag dat [verdachte] zijn handen om [slachtoffer 1]’s keel had (…)”. Bovendien verklaart [getuige A] hierover(eindnoot 3) ; “Ik zag dat [verdachte] met zijn vuist [slachtoffer 1] sloeg. Ik heb niet gezien, waar hij haar raakte. Ik hoorde haar schreeuwen: “Au, au blijf van mij af”. (…). Naar mijn idee had hij haar bij de nek vast (…)”. Tenslotte bevindt zich medische informatie(eindnoot 4) van [slacht[slachtoffer 1] in het dossier, die vermeldt dat “haematomen op beide borsten” als uitwendig letstel is waargenomen alsook dat sprake is van: “pijnklachten strottenhoofd door poging tot wurging”.
De rechtbank gaat in dit verband voorbij aan de verklaringen van verdachte zoals hij die bij de politie(eindnoot 5) en ter terechtzitting heeft afgelegd, die er op neerkomen dat hij [slacht[slachtoffer 1] niet heeft mishandeld maar haar slechts bij de kaak of bij de keel heeft gegrepen en haar heeft weggeduwd. Immers, bezien in relatie tot hetgeen hiervoor aan bewijsmiddelen is aangevoerd voor de mishandeling van [slacht[slachtoffer 1] staan de verklaringen van verdachte met zijn visie op de gebeurtenissen op zichzelf en worden niet ondersteund door andere (getuigen)verklaringen.
Voor beantwoording van de vraag of deze mishandeling tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden, zijn de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel van belang. Uit de hiervoor vastgestelde feiten, leidt de rechtbank af dat de mishandeling door de verdachte bij [slacht[slachtoffer 1] ernstig en blijvend letsel, derhalve zwaar lichamelijk letsel, teweeg had kunnen brengen in de vorm van hersenletsel of letsel aan de ademhalingsorganen als gevolg van het gedurende langere tijd dichtknijpen van de keel. Dat het zover niet gekomen is, is daaraan te danken dat het niet tot voltooiing van het delict van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is gekomen, maar dat het bij een poging is gebleven. Van vrijwillige terugtred daarbij kan niet gesproken worden nu bewezen kan worden dat verdachte de mishandeling stopte toen de politie ter plaatse arriveerde. Immers, verklaart [slacht[slachtoffer 1](eindnoot 6) : “(…) Plotseling liet [verdachte] mij los, ik vermoed omdat hij toen de politie aan heeft zien komen. Dat moet wel, anders had hij mij niet losgelaten (…)”. Voor het feit dat verdachte tijdens die mishandeling op [slacht[slachtoffer 1] is gaan zitten heeft de rechtbank geen bewijs gevonden, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1. primair ten laste gelegde omdat er geen wettig bewijs is dat verdachte méér heeft gedaan dan het bij de keel vastpakken en het duwen van M.[slacht[slachtoffer 1], en dat er daarom geen sprake kan zijn van zwaar lichamelijk letsel, noch van een poging tot het toebrengen daarvan. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank daaromtrent hiervoor heeft overwogen, verwerpt zij dat verweer.
Wat het onder 2 ten laste gelegde betreft stelt de rechtbank vast dat verdachte ter gelegenheid van de hiervoor bewezen verklaarde mishandeling verdachte [slacht[slachtoffer 1] vervolgens dreigend heeft toegevoegd dat hij haar zou doden indien zij aangifte zou doen. Dat volgt uit de aangifte van [slacht[slachtoffer 1](eindnoot 7) . Zij verklaart : “(…) Net voordat de politiemensen uit hun auto’s stapten zei [verdachte] tegen mij dat hij mij zou vermoorden als ik aangifte tegen hem zou doe. Ik weet zeker dat [verdachte] in staat is mij wat ernstigs aan te doen. Ik weet dat hij in het verleden ook geweldsmisdrijven heeft gepleegd. Hij is hier ook voor veroordeeld (…)”. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige A](eindnoot 8) : ‘(…) [slachtoffer 1] belde naar mij en vroeg [of] ik bij de politie weg wilde gaan. Ze zei: “Als ik aangifte doe dan vermoordt hij me”. Ze was helemaal overstuur en huilde aan de telefoon (…)”.
Verdachte zelf heeft over de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging wisselend verklaard(eindnoot 9) . Enerzijds verklaart hij daarover ontkennend: “(…)Verder verklaart [slachtoffer 1] hierin dat ik vlak voor de aankomst van de politie tegen haar gezegd zou hebben dat ik haar zou vermoorden als ze aangifte zou doen. Dat is echt onzin (…)”. Anderzijds heeft hij verklaard: “(…) U leest mij een stukje voor uit de verklaring van [slachtoffer 1]. Hierin zegt zij dat ik haar dood zou maken wanneer zij aangifte ging doen. (…) Ik weet het allemaal niet meer zo goed. Het zal best zo gegaan kunnen zijn, zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard (…). Ter terechtzitting heeft verdachte deze laatste verklaring herhaald en desgevraagd meegedeeld dat deze als een bekennende verklaring moet worden gelezen en dat hij daarbij blijft. De rechtbank neemt daarom deze laatste verklaring als uitgangspunt voor haar oordeel.
Het verweer van de verdediging met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde dat daarvan geen aangifte is gedaan en dat als gevolg daarvan daarom vrijspraak moet volgen, verwerpt de rechtbank. Immers, zoals het hetgeen hiervoor is aangehaald is van de bedreiging door [slacht[slachtoffer 1] op 23 juli 2007 aangifte gedaan. Voorts bestaat, zoals hiervoor is overwogen, voor die bedreiging voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hieruit vloeit het oordeel van de rechtbank voort dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
Wat het tenlaste gelegde feit 3 betreft, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat er op 24 juli 2007 wederom een handgemeen tussen verdachte en zijn ex –vriendin [slacht[slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden, waarbij [slacht[slachtoffer 1] is mishandeld. Daarvoor baseert de rechtbank zich allereerst op de aangifte van [slacht[slachtoffer 1](eindnoot 10) . Aangeefster verklaart daar: “(…) Zoals ik in mijn eerdere verklaring van 24 juli 2007 heb verklaard ben ik mishandeld [verdachte][verdachte]. (…) In mijn verklaring heb ik gezegd dat ik door [verdachte] op de grond ben geduwd. Toen [verdachte] mij op de grond heeft geduwd viel ik op de rijbaan. Ik viel met mijn hoofd op de weg (…)”. Voorts verklaart [slacht[slachtoffer 1](eindnoot 11) daarover: “(…) Ik voelde dat [verdachte] mij hard op de grond duwde. Hij deed dit door met een (1) hand tegen mijn borst te duwen. Hij deed dit opzettelijk en met kracht. (…) Ik voelde dat [verdachte] mij met een hand bij mijn keel pakte. Ik voelde dat hij mijn keel dicht kneep. Hij deed dit met opzet (…)”. Verdachte bekent dat hij [slacht[slachtoffer 1] bij de keel heeft gepakt en haar (tegen de grond) heeft geduwd(eindnoot 12) , welke bekentenis hij ter terechtzitting heeft bevestigd. Het hiervoor aangehaalde wordt bevestigd in de getuigenverklaring van [getuige C](eindnoot 13) .
Het vorenoverwogene brengt met zich dat het onder 3 ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend is bewezen.
Aangaande het onder feit 4 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat op enig moment in de nacht van zaterdag 24 op zondag 25 februari 2007 verdachte te Harderwijk tegen een hem niet toebehorende bestelbus heeft geschopt hetgeen beschadiging van die bestelbus tot gevolg heeft gehad. Van deze vernieling heeft [slacht[slachtoffer 2] op 26 april 2007 aangifte gedaan (eindnoot 14) . [slachtoffer 2] verklaart daarbij dat: “(…) die [verdachte] tegen mijn vriendin [ heeft ] gezegd dat hij een trap tegen de bus van het bedrijf waar ik werk, heeft gegeven (…)”. De vriendin van [slachtoffer 2], [naam vriendin], verklaart daarop: “(…) op die zondag 25 februari 2007 was ik thuis bij [slachtoffer 2] aan de [adres] (…). Ik hoorde [verdachte] zeggen: “ik was zo kwaad en ik ging door het lint door mijn ADHD dat ik een deuk in een deur heb geschopt. (…). Ik zag dat hij zwarte kisten aan had (…). We waren benieuwd welke deur dat kon zijn. [slachtoffer 2]’s vader kwam toen binnen en ik hoorde hem vragen of we al hadden gezien dat er een deuk in de deur van [slachtoffer 2]’s werkbus zat. We gingen kijken en zagen de voetafdruk zitten bij de rechterachterdeur. Het was een voetafdruk van een kist (…)”. Verdachte bekent deze beschadiging tijdens een verhoor bij de politie op 6 juni 2007 (eindnoot 15) : “(…) Ik weet niet meer precies wanneer, het was begin dit jaa[naam] ik bij [naam]. [naam] woont op [adres] (…). Ik heb toen een trap een (1) tegen de achterkant van een witte bus gegeven. Ik had mijn Dokter Martins aan. Ik heb eigenlijk niet gezien of ik daadwerkelijk schade had veroorzaakt. Het was de bus van de buurman van [naam], ik wist dit want ik kom al een paar jaar bij [naam] over de vloer (…)”. Verdachte heeft de hiervoor aangehaalde bekentenis ter zitting bevestigd.
Ook ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat dit wettig en overtuigend is bewezen.
Dat alles bij elkaar genomen, leidt de rechtbank tot de slotsom dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 juli 2007 te Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slacht[slachtoffer 1] (zijn ex-vriendin), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht tegen haar borst heeft geslagen en vervolgens deze met kracht bij haar keel heeft vastgegrepen en haar keel heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 21 juli 2007 te Nunspeet [slacht[slachtoffer 1] (zijn ex-vriendin) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slacht[slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, die [slacht[slachtoffer 1] zou dood maken als deze aangifte zou doen;
3.
hij op 24 juli 2007 te Nunspeet opzettelijk mishandelend [slacht[slachtoffer 1] (zijn ex-vriendin) met kracht tegen de grond heeft gedrukt en met een hand bij haar keel heeft vastgepakt en haar keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
hij omstreeks 25 februari 2007 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft beschadigd.
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
- feit 1 primair: poging tot zware mishandeling.
- feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- feit 3: mishandeling.
- feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een psychiatrisch rapport gedateerd op 17 augustus 2007 opgemaakt door S. de Jong, als psychiater werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Pschychologie. Met de conclusie van dit rapport, te weten:
“(…) dat verdachte gelet op een eerder psychiatrisch onderzoek, diagnose en huidige indrukken met betrekking tot het ten laste gelegde hooguit licht verminderd toerekeningsvatbaar is en dat hij geacht kan worden te weten wat het effect van middelen gebruik is. De kans op recidive is zonder behandeling aannemelijk. Een nieuw onderzoek zal diagnostisch geen nieuwe gezichtspunten opleveren (…)”,
kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting het volgende in aanmerking genomen. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2007 heeft verdachte een aanzienlijk strafblad. Daaruit blijkt dat hij in 2000, in 2001 en voor de laatste maal in 2005 is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten die gelijksoortig zijn aan de strafbare feiten waarvan hij nu wordt verdacht. Daarbij komt dat verdachte de hier aan de orde zijnde strafbare feiten heeft gepleegd binnen een aan een voorwaardelijke straf gebonden proeftijd die hem bij de veroordeling in 2005 is opgelegd. De strafbare (gewelds)feiten waarvoor verdachte in 2005 is veroordeeld als ook de (gewelds)feiten waarvan hij nu wordt verdacht vallen op door hun grove karakter, vooral omdat daarmee een ernstige inbreuk wordt gemaakt op andermans lichamelijke integriteit. Zoals bekend vormen delicten als hier aan de orde de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens van het slachtoffer en dragen zij bij aan de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Dat brengt de rechtbank tot haar keuze voor een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur.
Daaraan kan niet afdoen het pleidooi van de raadsvrouw erop neer komend dat verdachte liefst onmiddellijk, dan wel op zo kort mogelijke termijn in vrijheid moet komen. Ter nadere uitleg heeft de raadsvrouw daarover opgemerkt dat verdachte blijk heeft gegeven tot inzicht te zijn gekomen en radicaal is gestopt met het middelengebruik. Voorts is de relatie met zijn ex-vriendin [slacht[slachtoffer 1] hersteld en wil hij met haar een nieuw leven beginnen door betaald werk te zoeken en een begin te maken met de aflossing van zijn schulden. Immers, dat pleidooi laat onverlet dat de rechtsorde door de hier aan de orde zijnde strafbare feiten is geschokt en genoegdoening vraagt alsmede dat verdachte niet voor de eerste maal met justitie in aanraking is gekomen en bijgevolg al eerder tot voormeld inzicht had kunnen en ook behoren te komen.
Tevens acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenis¬straf op zijn plaats om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarde stellen, dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dat inhoudt dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen bij polikliniek Kairos te Apeldoorn. Anders dan de officier van justitie heeft geëist stelt de rechtbank, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 30 oktober 2007, LJN: BB3999, de aan de bijzondere voorwaarde gebonden proeftijd niet vast op 3 maar op 2 jaar.
Vordering tenuitvoerlegging
Nu is bewezen dat verdachte zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis d.d. 14 september 2005 van deze rechtbank (parketnummer 06/460294-05) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 7 maanden ten uitvoer gelegd te worden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 45, 285, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt:
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dat inhoudt dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen bij polikliniek Kairos te Apeldoorn. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die hem door of namens de leiding van polikliniek Kairos zullen worden gegeven;
geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen;
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis d.d. 14 september 2005 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, te weten van: 7 maanden gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mrs. Bos, voorzitter, Kleinrensink en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
7 november 2007.
Eindnoten:
1. Dossier PL0613/07-331467, proces verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2007, p. 22 – 23.
2. Dossier PL0613 / 07-333448, proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2007, p. 61.
3. Dossier PL0613 / 07-331467, proces-verbaal van verhoor d.d. 25 juli 2007, p. 28, 29.
4. Dossier PL0613 / 07-331467, medische informatie betreffende [slacht[slachtoffer 1] d.d. 26 juli 2007, p. 50.
5. Dossier PL0613 / 07-331467, proces-verbaal van verhoor d.d. 24 juli 2007, p. 40.
6. Dossier PL0613 / 07- 331467, proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2007, p. 23.
7. Dossier PL0613 / 07-331467, proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2007, p. 23.
8. Dossier PL0613 / 07-331467, proces –verbaal van verhoor d.d. 25 juli 2007, p. 29.
9. Dossier PL0613 / 07-331467, proces-verbaal van verhoor d.d. 25 juli 2007, p. 45.
10. Dossier PL 0613 / 07-331467, proces-verbaal van verhoor d.d. 25 juli 2007, p. 31.
11. Dossier PL0613 / 07-333192, proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juli 2007, p. 48.
12. Dossier PL0613 / 07-333192, proces-verbaal van verhoor d.d. 24 en 25 juli 2007, p. 53-55.
13. Dossier PL0613 / 07-333192, proces-verbaal van verhoor d.d. 24 juli 2007, p. 51 en 52.
14. Dossier PL0612 / 07-274231, proces-verbaal van aangifte d.d. 26 april 2007, p.11.
15. Dossier PL0612 / 07-274231, proces-verbaal van verhoor d.d. 6 juni 2007, p. 23.